Onderzoeksnieuws juni 2020

Voorjaar Start-13, Zomer in Natuurtuin De Robbert

Vandaag: IVN -jeugd op bezoek, slootjesdag

Zaterdag (2020-06-13), Vanmorgen een leuke groep IVN jeugd in de Natuurtuin om waterdiertjes te scheppen. Verschillende amfibieën en insectensoorten zijn vanmorgen boven water gehaald door de gemotiveerde natuur onderzoekertjes. Naast de vele Bootsmannetjes, kikkervisjes, en Libellen- en Jufferlarven, was een opvallende vangst te melden nl. een larve van de Tuimelaar Cybister lateralimarginalis (De Geer, 1774) nee niet dat zoogdier maar een insect.

Tuimelaar (larve) kop
Tuimelaar (larve) kop
Tuimelaar (larve)
Tuimelaar (larve) lijf
Tuimelaar (larve) staart
Tuimelaar (larve) staart

De tuimelaar (Cybister lateralimarginalis) is een kever uit de familie waterroofkevers (Dytiscidae).

De kever wordt ongeveer 30 tot 37 millimeter lang en heeft een donkergroene kleur aan de bovenzijde net een metaalachtige glans. De onderzijde is lichtgeel en enigszins doorschijnend. De kever kan verward worden met de Geelgerande waterkever maar heeft zijn breedste deel van het lichaam meer naar achteren en is platter.

De tuimelaar leeft van kleine waterinsecten die in onderwater worden gevangen en gegeten. Ook de larve is zeer vraatzuchtig, de garnaal-achtige larven zuigen de prooi leeg. De tuimelaar komt verspreid over het Palearctisch gebied voor.

Elk waterdiertje werd aandachtig bekeken en zo nodig van aanvullende informatie voorzien door de begeleiders. Deze staafwantsen stonden ook in de belangstelling van de IVN jeugd. Een niet alledaagse verschijning deze:

Staafwants Ranatra linearis
Staafwants Ranatra linearis

Staafwants Ranatra linearis (Linnaeus, 1758):

Algemeen waterinsect. De voorpoten zijn tot grijporganen ontwikkeld en hiermee kunnen ze prooi grijpen die langszwemt.

De volwassen dieren zijn 30-35 mm lang (zonder adembuis). De volwassen dieren hebben ontwikkelde dekvleugels, die het achterlijf bedekken en hebben twee adembuizen, die meestal tegen elkaar aangeplakt zitten, waardoor het er een lijkt. De nimfen hebben geen ontwikkelde vleugels en hebben een enkele adembuis. De volwassen dieren kunnen vliegen maar dat wordt slechts zelden waargenomen. Slechte zwemmers, dicht bij de oever, dicht onder het wateroppervlak. De ademlucht wordt ververst via twee adembuizen (vaak tegen elkaar als een buis) aan de achterkant van het lichaam. Het zijn roofdieren, die meestal afwachten tot de prooi binnen bereik is. De voorpoten hebben de vorm van grijpers. In Europa twee soorten/genera.

Ook voor deze Waterschorpioen Nepa cinerea Linnaeus, 1758 was veel belangstelling. Zowel de kleine larve (Juveniel) als het volwassen dier (adult) werd aandachtig bestudeerd.

Waterschorpioen - Nepa cinerea
Waterschorpioen - Nepa cinerea
Waterschorpioen - Nepa cinerea
Waterschorpioen - Nepa cinerea

Nepidae (Waterschorpioenen en Staafwantsen)

Slechte zwemmers, dicht bij de oever, dicht onder het wateroppervlak. De ademlucht wordt ververst via twee adembuizen (vaak tegen elkaar als een buis) aan de achterkant van het lichaam. Het zijn roofdieren, die meestal afwachten tot de prooi binnen bereik is. De voorpoten hebben de vorm van grijpers. In Europa twee soorten/genera.

Herkenning:

  • 12-23 mm zonder adembuis.

  • Langvleugelig (macropteer), maar weinig met funcionerende vliegspieren.

  • Lichaam is plat en breed. Van achteren uitlopend op een punt. Een kleine verzonken kop met kleine, uitpuilende ogen.

  • Een as bruine kleur. Het achterlichaam onder de vleugels is grotendeels rood.

Ook voor de bootsmannetjes was de belangstelling groot. Normaal als je ziet zwemmen in sloot of plas is de schutkleur boven en de kleurrijkste zijde onder.

Zwart bootsmannetje Notonecta obliqua
Zwart bootsmannetje Notonecta obliqua

Zwart bootsmannetje Notonecta obliqua Thunberg, 1787 Notonectidae (Bootsmannetjes)

Een omvangrijke kosmopolitische familie. In Nederland en Belgie komt daarvan alleen het genus Notonecta voor met zes soorten. Ook wel rugzwemmers genoemd, omdat ze met hun buik naar boven zwemmen. Het zijn uitstekende zwemmers en vliegers, maar bewegen zich onbeholpen op het land. Het zijn roofdieren met allerlei prooien ook insecten, die in het water zijn gevallen. Ze jagen hun prooi actief na.

Ze komen naar het wateroppervlak om hun voorraad lucht aan te vullen. Die toevoer van lucht wordt voor het grootste deel aan de buikkant tussen haartjes opgeslagen. Door die grote voorraad lucht zijn ze licht en drijven ze naar boven als ze niet zwemmen of zich vasthouden.

Bootsmannetjes zijn vaak vanaf foto's te determineren, maar alleen als de rug is gefotografeerd. Dus niet vanaf foto's van de buikzijde. Zet a.u.b. die foto's bij Notonecta spec. Nimfen (geen ontwikkelde dekvleugels) zijn ook niet te determineren.

Kleine watersalamander Lissotriton vulgaris
Kleine watersalamander Lissotriton vulgaris

Kleine watersalamander Lissotriton vulgaris

De kleine watersalamander is de algemeenste watersalamander van Nederland die alleen in gebieden met brak water en in extreem zure milieus ontbreekt. De voorkeurshabitat bestaat uit min of meer kalkrijke, voedselrijke en zoete wateren die zijn omgeven door terrein met begroeiing en andere dekking waarin de landfase kan worden doorgebracht. De kleine watersalamander is in Nederland niet bedreigd en heeft zich enigszins aan de verstedelijking kunnen aanpassen. Deze nog niet volgroeide Kleine watersalamander (larve) heeft nog uitwendige kieuwen.

Bonte geelschild Campyloneura virgula
Bonte geelschild Campyloneura virgula

Bonte geelschild Campyloneura virgula (Herrich-Schäffer, 1835)

Onderfamilie Bryocorinae. Tribus Dicyphini. Genus Campyloneura.

Onderfamilie Bryocorinae: wereldwijd zijn er wel tweehonderd geslachten in deze onderfamilie. Hier hebben we twee tribussen met zes geslachten.

Tribus Dicyphini: deze soorten zijn zoofaag en leven van kleine insecten en andere arthropoden.

Herkenning:

3,9-4,7 mm.

Langvleugelig (macropteer).

Antennesegment 1 is bij de basis lichtgeel en/of roodbruin. Segment 2 is zwartachtig. Segmenten 3 en 4 zijn wat lichter.

Een opvallend gekleurde wants. Zwarte kop. Een licht halsschild met roodgele of donkerbruine band in het midden en een grijsachtige band bij de achterrand. Een geel schildje (scutellum) met een roodgele basis met aan de zijkant donkere hoekpunten. Van de voorvleugels is de clavus (smal driehoekig vlak tussen schildje en hoornachtig deel v.d. voorvleugel) bruin. Van het geelachtige, transparante corium (hoornachtig deel v.d. voorvleugel) is de binnenrand bruin. Een gele cuneus (uiteinde van het hoornachtig deel v.d. voorvleugel) met een rood met zwarte punt.

Geelachtige poten.

Nimf: De groene nimf is klein maar toch opvallend door de rode banden om de antennes. Bij oudere nimfen ook een rode band om de achterdij. Verder loopt er een rode streep aan de zijkant vanaf de kop tot aan (bij oudere nimfen) de aanzet van de vleugels. De nimf is erg snel.

Tot de volgende ‘natuurontdekkingen’ in de Natuurtuin ‘De Robbert’

Met ‘gevederde’ groet, Will van Berkel .

Voorjaar Tussendoortje-5, Zomer in Natuurtuin De Robbert

Insecten wereld -Wantsen en Sprinkhanen- in de Natuurtuin.

Dit jaar viel de Zonnewende 2020 op zaterdag 20 juni (23:43u) -nu gaan we weer de donkerder dagen tegemoet- op het noordelijk halfrond. De zonnewende (Latijn: solstitium oftewel zonnestilstand) is de gebeurtenis waarbij de zon, gezien vanaf de aarde, haar noordelijkste of zuidelijkste positie bereikt. De zon staat dan recht boven een van beide keerkringen: de Kreeftskeerkring in het noorden of de Steenbokskeerkring in het zuiden. Het middelpunt tussen beide punten wordt bereikt als de zon precies loodrecht boven de evenaar staat. Er is dan sprake van een equinox of dag-en-nachtevening. Dag en nacht zijn dan overal op aarde even lang.

maandag (2020-06-22), Vanmorgen even na het bijeen harken van het gemaaide gras -door de leden van het tuinteam- arriveer ik in de Natuurtuin. Door nu met het klopnet de opgeruimde veldjes ‘na te zoeken’ heb je kans op bodemwantsen. Het weer werkt mee zonneschijn en de temperatuur loopt op. De eerste ronde langs de berm van het toegangspad naar de houtenbrug. Verschillende soorten insecten in het net. Aan het einde van de vangstsessies maak ik de balans op. De overzichtslijst van de wantsen tel ik 9 nieuwe soorten, een leuke aanwinst voor vandaag.

tabel wantsen

De eerste soort in de lijst die op valt is de Lindespitskop. De eerste waarneming in Nederland dateert uit 2007. Toen zijn op een boomkwekerij in Sint-Oedenrode op 1 maart Lindenspitskoppen aangetroffen op kweekmateriaal van de Winterlinde afkomstig uit Bologna (Italië). In 2008 is de soort daar niet meer gevonden, zodat het aannemelijk is dat er geen vestiging heeft plaats gevonden (Aukema & Hermes, 2009).

Pas in 2016 wordt de wordt de volgende waarneming van de Lindenspitskop gedaan. Ditmaal in Limburg. Op 7 oktober treft Naomi Klunder in Heugem (Maastricht) 100.000 exemplaren op Winterlinde aan en in datzelfde jaar is de soort ook op lindenbomen in de directe omgeving waargenomen (Aukema et al., 2017).

Enige maanden voordat de soort in Midden- en Noord-Limburg werd opgemerkt, was de Lindenspitskop in Oost-Brabant al aan een opmars bezig. De eerste waarneming komt uit Helmond op 5 augustus 2018, gevolgd door waarnemingen in de maand september uit Mill, Eindhoven, Sint Hubert en Gastel, in oktober uit Aarle-Rixtel en in november uit Deurne. Op 31 december 2018 is de Lindenspitskop bekend uit in totaal zeven uurhokken in Oost-Brabant en vier uurhokken in Limburg (in Heugem was de soort toen weer verdwenen) (bron: Waarneming.nl, geraadpleegd 15 januari 2020).

Lindenspitskop - Oxycarenus lavaterae
Lindenspitskop - Oxycarenus lavaterae

Lindenspitskop Oxycarenus lavaterae (Fabricius, 1787)

Herkenning:

  • 4,8-6 mm.

  • Langvleugelig (macropteer).

  • Zwarte antennes.

  • Kop, halsschild (pronotum) en schildje (scutellum) zijn zwart.

  • Voorvleugels zijn rood, langs het schildje donker en hebben vaak een donkere vlek op het achterste deel voor het membraan (doorzichtig deel van de voorvleugels). Het membraan is glanzend, zilverachtig wit.

  • Zwarte poten.

De nimfen hebben een roodbruin achterlijf.

Voorkomen: Een westmediterrane soort. Ook op het Arabisch schiereiland en in tropisch en zuidelijk Afrika. Na versleping nu ten noorden van de Alpen (Hongarije, Zwitserland, Oostenrijk, Zuid-Duitsland, noordelijk van Berlijn, maar ook in Parijs). Vermoedelijk door versleping met plantmateriaal van linde in combinatie met warmer wordende omstandigheden. In Nederland is de eerste waarneming in 2008 in Brabant (zonder blijvende vestiging). In 2016 een waarneming in Limburg. In Belgie zijn er meerdere waarnemingen in de omgeving van Kortrijk.

Biotoop: In het noorden op winterlinde..

Ontwikkeling: In mediterrane gebieden meerdere elkaar overlappende generaties in een jaar. Vaak in zeer grote aantallen.

Overwintering: Als volwassen wants en nimf.

Lindenspitskop, (Bron: natuurhistorisch maandblad)
Lindenspitskop, (Bron: natuurhistorisch maandblad)
Lindenboom, vol met Lindenspitskop stadia
Lindenboom, vol met Lindenspitskop stadia

Kijk voor meer (achtergrond) informatie over alle waarnemingen van Flora en Fauna, Insecten en Sprinkhanen in de natuurtuin op de waarneming.nl site: klik op deze link website Helmond - Bundertjes Noord-Brabant; https://waarneming.nl/locations/15502/

Slanklijfsapwants (larve/nimf) Ischnodemus sabuleti
Slanklijfsapwants (larve/nimf) Ischnodemus sabuleti

Slanklijfsapwants (larve/nimf) Ischnodemus sabuleti (Fallén, 1826)

Herkenning:

  • 4,1-5,9 mm.

  • Overwegend kortvleugelig (brachypteer), meestal met heel korte vleugels, een enkele keer met langere vleugels en soms langvleugelig (macropteer).

  • Zwarte antennen.

  • Een slanke, langwerpige wants.

  • De kop, het halsschild (pronotum) en het schildje (scutellum) zijn zwart. Het halsschild met lichtbruine hoekpunten verbonden door een smalle lichtbruine achterrand.

  • Een zwart achterlijf (abdomen) met lichtbruine voorvleugels met donkerbruine lijnen. Het membraan (doorzichtig deel) van de kortvleugelige wantsen is smal, bij de langvleugelige wantsen is het membraan zwart met lichtbruin en met donkerbruine aders.

  • Geelbruine poten. De dijen zijn voor een groot deel zwart

Voorkomen: In Nederland zeer algemeen in het binnenland, zeldzamer in de duinen en in het waddengebied. Europa, Het westelijk deel van Noord-Afrika, naar het oosten tot in Siberie en de Kaukasus.

  • Biotoop: In droge gebieden (als de duinen) en in vochtige gebieden.

  • Ontwikkeling: Anders dan bij veel wantsen duurt hun ontwikkeling twee jaar. Paring van de wantsen, die overwinterd hebben, is eind mei tot begin juli. De daaruit voortgekomen wantsen overwinteren als nimf, waarna ze pas het jaar daarna in juli hun laatste vervelling hebben tot volwassen wants.

  • Overwintering: De volwassen wantsen en nimfen overwinteren.

  • Voedsel: ** Het sap van grassen. In kustgebieden op duingrassen als helm ( Ammophila ) en kweek ( Elymus ). In het binnenland op vochtiger plekken vaak Vlotras ( Glyceria ) maar ook op Kanariegras ( Phalaris ), Phragmites of lisdodde ( Typha ). Struisriet ( Calamagrostis ) is ook mogelijk op drogere plekken.

Andere insecten en een sprinkhaan in het klopnet zoals deze:

Coremacera marginata
Coremacera marginata

Coremacera marginata is een vliegensoort uit de familie van de slakkendoders (Sciomyzidae). De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1775 door Fabricius.

Zwart wekkertje Omocestus rufipes
Zwart wekkertje Omocestus rufipes

Zwart wekkertjeOmocestus rufipes (Zetterstedt, 1821)

Kenmerken

Het Zwart Wekkertje is het donkere broertje van het Wekkertje. De tasters bij de kaken aan de top licht zijn en aan de basis zwart. Dit wit steekt als een 'tandpastaglimlach' tegen de donkere kop af. Uitgekleurde mannetjes van Zwart Wekkertjes zijn donkerbruin met een rood aangelopen achterlijf. De achtervleugels zijn verdonkerd. Vrouwtjes zijn vaak groen op de bovenzijde en bruin aan de zijkant. De kielen van het halsschild zijn duidelijk ingeknikt.

Voorkomen

Het Zwart Wekkertje komt vooral in het noord- en zuidoosten van Nederland op de heide voor. Daarbij concentreren ze zich op de overgang tussen vochtige en droge heide.

Het geluid wat deze sprinkhaan produceert doet zij naam eer aan: het geluid van een optimaal lopend uurwerkje. Luister maar……… https://waarneming.nl/media/sound/1917.mp3

Tot de volgende ‘natuurontdekkingen’ in de Natuurtuin ‘De Robbert’

Met ‘gevederde’ groet, Will van Berkel

VOORJAAR Start-12, LENTE in Natuurtuin De Robbert

Vandaag: insecten op de Kale jonker en in de bloemrijke- /planten bordes.

Zaterdag (2020-06-13), Vanmorgen op weg naar de Natuurtuin. Een natuurfenomeen wat ik de laatste weken niet gezien heb zijn de regenplassen op de weg. Vannacht stevige regenbuien hebben het stof weggespoeld van de bladeren en weer kleur gegeven. Heerlijk fietsend door de frisse lucht, later op de dag loopt de temperatuur weer op. Vandaag ga ik eens kijken welke insecten op de stekelige bloemen zitten van de Kale jonker en in de bloemrijke/ planten bordes.

Kale jonker danica-g Flora Danica, Georg Christian Oeder e.a. (1761-1883)

Onder de distels die in onze contreien voorkomen valt de Kale jonker, Cirsium palustre, op door zijn stakerig uiterlijk. De tot soms 2 m hoog wordende planten hebben stengels die weinig vertakt zijn. Daardoor zijn ze lang en hebben bovenin een aantal hoofdjes met rode buisbloemen. Die bloeien in de zomer en worden door insecten bezocht die voor de bevruchting zorgen. Dat heeft tot de Nederlandse naam geleid. Kale jonker staat in vochtig tot zeer vochtige graslanden en in de vochtige randen van loofbossen.

De bladeren zijn lijn-lancetvormig tot bochtig veerspletig en met twee tot drielobbige slippen. Ze zijn van boven niet stekelig, maar de bladranden zijn dat wel.

De tweeslachtige buisbloemen zijn roodpaars en de Kale jonker bloeit de hele zomer van juni tot september.

Kale Jonker - Cirsium palustre
Aardappelprachtblindwants - Closterotomus norwegicus
Aardappelprachtblindwants - Closterotomus norwegicus

AardappelprachtblindwantsClosterotomus norwegicus (Gmelin, 1790)

Familie: Miridae - blindwantsen: een opvallende eigenschap van blindwantsen is het ontbreken van ocelli (puntogen), waarvan veel wantsen (niet alle) er twee of drie op de kop hebben (vandaar de naam blindwants voor de Miridae).

Onderfamilie: Mirinae. Tribus Mirini. Genus Closterotomus.

Herkenning:7,4-8,6 mm.

Langvleugelig (macropteer).

Antennesegment 1 is groenachtig, segmenten 2, 3, en 4 zijn bruinachtig. Segment 2 is even lang als de segmenten 3 en 4 samen.

Een groene tot groengele wants met korte zwarte haren.

Het halsschild (pronotum) met twee soms ontbrekende zwarte stippen. Een groen schildje (scutellum) met soms aan de bovenkant twee zwarte vlekjes.

De groene tot geelgroene voorvleugels hebben soms roodbruine vlekken (twee vlekken in de lengte parallel met elkaar lopend). De clavus (smal driehoekig vlak tussen schildje en hoornachtig deel v.d. voorvleugel) soms roodbruin gekleurd. De cuneus (uiteinde van het hoornachtig deel v.d. voorvleugel) is lichtgroen of geelachtig groen. Het membraan (vliezig deel v.d. voorvleugel) is grijs met groene of gele aders.

Poten zijn geelachtig groen (soms met roodbruin) met zwarte beharing. Dijen distaal met enkele bruine puntjes. Schenen met korte zwarte stekels en distaal donkerbruin.

Voorkomen: zeer algemeen in Nederland. Palearctisch: Europa, Noord- Afrika, Azie (het Midden-Oosten). Na versleping in Noord-Amerika, Australie, Nieuw Zeeland (Kerzhner & Josifov 1999, Aukema et al. 2013).

Biotoop: min of meer ruderale open vegetaties op akkers, grasland, wegbermen, houtwallen, bosranden.

Ontwikkeling: volwassen wantsen van eind april tot in oktober. Een generatie per jaar.

Overwintering: als ei.

Voedsel: fytofaag: ze zuigen vooral aan de bloeiwijzen en vruchten van veel soorten planten als verschillende distels, duizendblad ( Achillea milleforium ), grote brandnetel ( Urtica dioica ), jacobskruiskruid ( Jacobaea vulgaris ), kamille ( Matricaria sp. ), klaver ( Trifolium sp.) enz. Schadelijk voor o.a. suikerbiet en aardappel.

Blauwe breedscheenjuffer Platycnemis pennipes Pallas, 1771

Vorige week vertelde ik over de Libellen en Juffers. Op deze detail foto zie heel goed dat bij de juffers de ogen veer uit elkaar zitten en dat de vleugels langs het lichaam opgevouwen liggen.

Dit is een juveniel (een nog niet uitgekleurd) mannetje.

Blauwe breedscheenjuffer - Platycnemis pennipes
Blauwe breedscheenjuffer - Platycnemis pennipes

Zilverstreepgrasmot Crambus pascuella (Linnaeus, 1758)

De (gewone) zilverstreepgrasmot (Crambus pascuella) is een vlinder uit de familie grasmotten (Crambidae). De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 20 en 24 millimeter. De soort overwintert waarschijnlijk als rups.

De zilverstreepgrasmot heeft soorten uit de grassenfamilie als waardplanten, met name beemdgras.

Zilverstreepgrasmot - Crambus pascuella
Zilverstreepgrasmot - Crambus pascuella

Grote kommazweefvlieg Eupeodes luniger (Meigen, 1822)

Middelgrote zweefvlieg met op het achterlijf kommavormige gele vlekken op een zwarte ondergrond. Deze gele vlekken bereiken de zijrand van het achterlijf niet, deze zijnaad blijft dus zwart.

Het is een vrij algemene soort die overal gevonden kan worden. De eerste generatie verschijnt al vroeg in het jaar. De larven leven van bladluizen.

Grote kommazweefvlieg - Eupeodes luniger
Grote kommazweefvlieg - Eupeodes luniger

Korte smalboktor Pachytodes cerambyciformis (Schrank, 1781)

De korte Smalboktor (Pachytodes cerambyciformis synoniem: Judolia cerambyciformis) is een keversoort uit de familie van de boktorren (Cerambycidae). De wetenschappelijke naam van de soort werd voor het eerst geldig gepubliceerd in 1781 door Schrank. De korte Smalboktor komt voor in grote delen van Europa tot in Klein-Azië, maar ontbreekt in de noordelijke gebieden. In Midden-Europa is het een van de meest voorkomende soorten, vooral in heuvel- en bergachtige streken.

Tot de volgende ‘natuurontdekkingen’ in de Natuurtuin ‘De Robbert’

Met ‘gevederde’ groet, Will van Berkel .

Korte smalboktor - Pachytodes cerambyciformis
Korte smalboktor - Pachytodes cerambyciformis

VOORJAAR Tussendoortje-4, LENTE in Natuurtuin De Robbert

Insecten en vlinders fotograferen in de Natuurtuin.

Zondag (2020-06-07), Vanmorgen is in de Natuurtuin de Fotografieclub Helmond Oost op bezoek, om foto’s te ‘kieken’. Deze gezellige fotoclub is voor jong en oud, voor gevorderden en beginners. Een maal in de maand binnen fotograferen en een maal in de maand op een locatie. Vooraf wordt afgesproken dat ook op deze locaties, iedereen rekening houd met de 1.50m afstand regel. Als de amateurfotografen verspreid zijn in de tuin, zijn de (natuur) onderwerpen legio. Voor hun inspiratie en fantasie zijn vlinders, insecten, vogels en doorkijkjes geliefde onderwerpen om te fotograferen.

 

logo fotoclub helmond oost

Door het enthousiasme van de amateurfotografen en adviezen krijg ik ook inspiratie en fantasie. Ik probeer wat foto’s te maken met een compact camera in de ‘super’ macrostand. Zo krijg een bezoek aan de Natuurtuin een heel andere wending, dan alleen maar kijken naar vogels en bloemen.

In de Natuurtuin zijn vele insecten aanwezig om te fotograferen. Hieronder heb ik een paar soorten die ik vandaag heb gezien en over verbaast heb geplaatst. Kom ook eens naar de tuin en ontdek zelf en laat je inspireren door de wereld van de kleurrijke insecten.

Fraaie schijnbok (mannetje) - Oedemera nobilis

Fraaie schijnbok (mannetje) Oedemera nobilis (Scopoli, 1763)

De fraaie schijnboktor of fraaie schijnbok (Oedemera nobilis) is een keversoort uit de familie schijnboktorren (Oedemeridae).

Uiterlijke kenmerken:

De fraaie schijnboktor is een slanke, middelgrote kever met een opvallende metaalglans. De meeste exemplaren zijn heldergroen, maar de kleur kan variëren van blauw tot violet. De dekschilden zijn sterk versmald aan de achterzijde, waardoor de achtervleugel voor een deel onbedekt zijn. De achterpoten van het mannetje hebben sterk opgezwollen dijen. Dit is een typisch kenmerk bij de meeste Oedemera-soorten.

De fraaie schijnboktor kan worden verward met Oedemeridae flavipes. Deze verwante schijnboktor is echter donkerder gekleurd en heeft bij het mannetje lange witte haartjes op de kop, borstschild en achterste dijbenen.

Levenswijzer:

In de lente is de fraaie schijnboktor een frequente bezoeker van diverse bloemsoorten, waar hij zich voedt met stuifmeel en nectar. De larve ontwikkelt zich in dode stengels van kruidachtige planten van het geslacht Spartium en Cirsium. (Bron: Wikipedia)

Groene distelsnuitkever - Chlorophanus viridis

Groene distelsnuitkever Chlorophanus viridis (Linnaeus, 1758) (mannetje en vrouwtje)

De groene distelsnuitkever is een kever uit de familie snuitkevers (Curculionidae) en een van de drie soorten binnen het geslacht chlorophanus.

De Groene distelsnuitkever lijkt op een Phyllobius-soort, maar heeft aan de zijkanten van het lichaam een van voren naar achteren lopende, duidelijk contrasterende, groengele lengtestreep. Verder is hij bruin- tot blauwachtig van kleur en heeft hij een lengte van 8 – 11 mm. Van mei tot augustus is hij te vinden bij bosranden en vochtige terreinen, onder andere op brandnetels. Het is een vrij algemene soort in Nederland. De kevers eten vaak van distels, wilg en brandnetels. De larven ontwikkelen zich onderaards aan de wortels van deze planten.

Groot dikkopje - Ochlodes sylvanus
Groot dikkopje - Ochlodes sylvanus

Groot dikkopje Ochlodes sylvanus (Esper, 1777)

Het groot dikkopje is, ondanks zijn naam, een kleine vlinder. Op zowel de boven als onderzijde bevinden zich lichtbruine vlekjes.

Het is een vlinder die vrij algemeen is van graslanden en bosranden. De vliegtijd is vooral in de zomer juni en juli. verse exemplaren hebben niet altijd goed zichtbare vlekken.

Kijk ook eens uit naar het Zwart- en Geelsprietdikkopje en de Kommavlinder.

Blauwe breedscheenjuffer - Platycnemis pennipes
Blauwe breedscheenjuffer - Platycnemis pennipes

Blauwe breedscheenjuffer Platycnemis pennipes Pallas, 1771

vrouwtje = crème/zwart

mannetje= lichtblauw/zwart

De juffers of gelijkvleugeligen zijn een onderorde van insecten, een van de twee recente onderorden binnen de orde van de libellen. Wereldwijd zijn ruim 2700 soorten juffers beschreven, in Europa komen slechts 49 soorten voor. In Nederland zijn 26 soorten aangetroffen, waarvan 24 ook in België.

Opvallend door de bleke kleur, brede kop, dubbele schoudernaadstreep en de wittige, verbrede schenen.

Kenmerken imago:

  • lichte delen zijn lichtblauw.
  • lichte delen zijn lichtbeige tot lichtgroen.

Kenmerken:

  • Gezicht: brede kop met 2 lichte dwarsstrepen.
  • Borststuk: dubbele schoudernaadstreep.
  • achterlijf: met variabele zwarte tekening, S7-9 vrij veel zwart.
  • achterlijf: met variabele zwarte tekening.
  • Poten: licht met smalle zwarte lengtestreep en verbrede schenen.
  • Pterostigma: beige tot bruin.

Habitat:

  • Langzaam stromende beken, rivieren en kanalen. Ook bij grotere, zuurstofrijke plassen, zoals zandafgravingen

TiP: Juffers vouwen hun vleugels evenwijdig langs het lijf, Libellen hebben de (4)vleugels open, haaks op het lijf staan.

 Tot de volgende ‘natuurontdekkingen’ in de Natuurtuin ‘De Robbert’

Met ‘gevederde’ groet, Will van Berkel

VOORJAAR Start-11, LENTE in Natuurtuin De Robbert

Vandaag geen geplande activiteiten door de regen, maar wel leuke natuur ontdekkingen.

Zaterdag (2020-06-06),Vanmorgen vroeg op pad, lage temperaturen en regen, wel even wennen na al die mooie zonnige dagen. Als ik door de toegangspoort loop de tuin in, hoor ik de Kleine karekiet zingen in het riet bij de Grote poel. Even speuren dan zie ik de vogel zitten net onder de pluim van een rietstengel. Door zijn schutkleur is de vogel vaak moeilijk waar te nemen. De Kleine karekiet zingt meer continu dan de Grote karekiet en niet zo luid. Hij heeft minder variatie, heldere tonen en motiefjes dan de Bosrietzanger. Zingt wat trager en minder ritmisch.

Als we (Stan en ik) verder rondlopen richting de Zuidelijke poel hoor ik een Bosrietzanger een gevarieerde drukke zang, helder tonen en explosieve uithalen maar ook tsje, tsje… tonen komen ons tegemoet. Een mooi vergelijk met de zangtonen van de Kleine karekiet nog op de achtergrond. Onlangs hebben we meen ik ook een Bosrietzanger gehoord maar we waren toen niet zeker van de waarneming. Dan start ik gelijk maar een LiveAtlas telling. Aan het einde van de telronde zie ik een Kleine bonte specht met drie jongen. Al foeragerend vliegend en zoekend ze alle kruinen af naar insecten in het kleine bosje. Weer twee nieuwe soorten voor de vogeltellijst. Als ik de telling wil afsluiten zien we nog twee families Staartmezen samen met twaalf jongen. Voldaan sluit ik de telsessie af.

Hieronder een tekening van het verenpatroon en vliegsilhouet van ‘Bonte’ Spechten.

Grote, Middelste, Kleine bonte specht
Grote, Middelste, Kleine bonte specht
Grote, Middelste, Kleine bonte specht
Grote, Middelste, Kleine bonte specht

Herkenningstip voor de drie ‘bonte’ Spechtensoorten.

Tussen de buien door lopen we langs de bloem- en plantenstroken op zoeken naar interessante insectensoorten. Door de koude weersomstandig heden blijven ze langer op een plaats en houding zitten op een blad of bloem en kun je ze gemakkelijker van dichtbij fotograferen. Even later vind ik een: Grote langlijf.

Tegen 11.00uur als de buien afnemen en het zonnetje begint te schijnen loopt ik buiten de Natuurtuin nog een telronde in het buitengebied. Neem 26 vogelsoorten waar o.a. ook hier Bosrietzanger, Grasmus en Tjiftjaf zelfs een Ree laat zich zien. Wellicht heeft de ‘geit’ (het vrouwtje) ergens in het lange gras zijn jong verstopt. Ook kruizen met lage snelheid twee slakkensoorten mijn wandelpad. Maak een foto en plaats deze op waarneming.nl en plaats gelijk een foto in de wekelijkse nieuwsbrief over de ‘natuurontdekkingen’ in en rondom de Natuurtuin ‘De Robbert’.

Grote langlijf Sphaerophoria scripta)
Grote langlijf Sphaerophoria scripta)

Grote langlijf Sphaerophoria scripta (Linnaeus, 1758)

Een zweefvlieg met een lang, slank achterlijf dat zwart met gele banden of vlekkenparen is. In rust steekt het achterlijf een stuk onder de vleugels uit. De soort is vooral in de kruidvegetatie en op bloemen te vinden. De larven leven als rovers op bladluizen op allerlei kruiden. Ze komt regelmatig in tuinen voor.

Tijgerslak - Limax maximus
Tijgerslak - Limax maximus

TijgerslakLimax maximus Linnaeus, 1758.

De grote aardslak (Limax maximus) is een naaktslak uit de familie Aardslakken. Er zijn meerdere namen voor deze soort, zoals grote raspschelp en tijgerslak. De Tijgerslak hoort tot de orde van de naaktslakken.

Samen met de Gewone wegslak (Arion rufus) en nog enkele huisjesslakken is hij een regelmatige gast in onze tuin. De slakkenliefde is onbeschrijfelijk: iedere soort doet het anders, en met alleen al rond de honderd soorten landslakken in ons land heb je aan twee A-viertjes niet voldoende. De meeste landslakken zijn hermafrodiet: ze eten van twee walletjes, want beide individuen beschikken over mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen. Toch doen de meeste dieren niet aan zelfbevruchting: ze hebben een partner nodig die op hetzelfde moment de kriebels krijgt. De Gewone wegslakken maken er echt werk van. Ze beginnen met het volgen van andermans slijmsporen die vol zitten met chemische stoffen. Als ze elkaar gevonden hebben kunnen ze geruime tijd om elkaar heen dansen. Ze bedrijven de liefde zij aan zij, opgerold liggend in hun zachte slijmbed.

Rode wegslak/Spaanse wegslak Arion rufus/vulgaris
Rode wegslak/Spaanse wegslak - Arion rufus/vulgaris

Rode wegslak/Spaanse wegslak - Arion rufus/vulgaris

Herkenning:

Lichaam kruipend (gestrekt) tot 15 cm. Variabel in kleur. Vooral in gebieden met kalk vaak oranje tot roodachtig in (Limburg), elders min of meer chocoladebruin, soms ook donker blauwzwart. Kop en tentakels vaak donkerder. De zijkant van de zool is oranjebruin met zwarte dwarsstreepjes. Jonge dieren hebben laterale kleurbanden. De onderzijde van de zool is grijs of bijna wit. Het slijm is kleurloos, het laat dikke kleverige sporen na. Lichaamsoppervlak met lengtegroeven en grote langgerekte tuberkels. Ademopening aan de rechterzijde, vóór het midden van het rugschild. Geen kiel op de rug, geen inwendig schelpje. Trekt zich halfrond samen bij verstoring.

Zoekbeeld:

De kleur van de twee à drie grotere soorten wegslakken kan verschillen. Vaak is er wel een onderbroken oranjerode rand om de voet aanwezig bij zowel Arion rufus (Rode wegslak) als Arion vulgaris (Spaanse wegslak). Bij de zwarte exemplaren van de mogelijk ook in ons land levende soort Arion ater (Duistere wegslak) is dit meestal niet het geval.

Te verwarren met:

De drie grote soorten wegslakken lijken erg op elkaar. Alleen anatomisch onderzoek kan 100% uitsluitsel geven. Veel aanvankelijk tot de Rode wegslak gerekende exemplaren bleken na inwendig onderzoek te behoren aan Arion vulgaris, de Spaanse wegslak. De Spaanse wegslak is een ingevoerde soort die sterk aan het toenemen is.

In Nederland komt een vijftal grotere Arion-soorten voor:

• Arion (Arion) rufus (Linnaeus, 1758) (vroeger vaak als A. ater of A. ater rufus)

• Arion (Arion) subfuscus Draparnaud, 1805

• Arion (Arion) fuscus (Müller, 1774)

• Arion (Arion) flagellus Collinge, 1896

Een publicatie hierover is aanstaande (de Winter et al., in prep).

• Arion (Arion) lusitanicus Mabille, 1868 (=A. (A.) vulgaris Moquin-tandon, 1855),

Van deze soorten zijn alleen Arion rufus en Arion fuscus inheems in Nederland.

Tot de volgende ‘natuurontdekkingen’ in de Natuurtuin ‘De Robbert’

Met ‘gevederde’ groet, Will van Berkel .