Onderzoeksnieuws augustus 2020

Natuurjaar 2020- 22, Nazomer in Natuurtuin De Robbert

logo natuurtuin

Vandaag: Het weer, Hittegolf, Vogelgids App en Nieuwe wantsensoorten in de Natuurtuin.

Zaterdag (2020-08-22), Na de hitte golf -een hittegolf is een opeenvolging van in De Bilt minimaal 5 zomerse dagen (maximumtemperatuur 25,0 °C of hoger)- van elf dagen, de afgelopen elf dagen was het gemiddeld 31,7 C graden, nu is het afgekoeld. Het is vrij onstandvastig zomerweer. De zomerse warmte is vandaag (zondag) verdwenen. In de Natuurtuin is het ’s morgens vroeg heerlijk vertoeven na al die hittedagen. Loop de vogeltelronde hoor en zie verschillende vogels; Gaai, Winterkoning, Roodborst, Boomklever en Koolmees. Kijk omhoog naar het blauwe zwerk geen zwaluwsoort meer te zien alleen een Buizerd zweeft over. Weer een vinkje op de tellijst. Na de telling zijn in totaal 17 vogelsoorten waargenomen.

Tuinvogelgids App

plaatje van vogelapp
plaatje van vogelapp

mobiele telefoon zo algemeen is zag ik deze week een leuke Tuinvogelgids voor de jeugdige en beginnende vogelaar.

De Tuinvogelgids beschrijft meer dan 100 soorten die je in de tuin of buurt kunt tegenkomen. Het is dan ook de meest complete Tuinvogelgids van Nederland die interessant kan zijn voor jong en oud, iedereen die geïnteresseerd is in de natuur en meer wil weten over wat er in de omgeving rondvliegt.

Daarnaast is er interessante informatie over de vogels te vinden en kun je je eigen dagboek aanleggen met de spotfunctie. Als bijzonder extraatje kun je van de meeste vogels hun geluid horen.

Daardoor is de app niet alleen leuk om buiten in de tuin vogels te herkennen, maar ook prettig te gebruiken, waardoor de app zowel voor Android als voor iPhone beschikbaar is. Altijd je digitale veldgids bij de hand. Een interactieve app met de meest voorkomende tuinvogels met geluiden.

Tip van een Vogelkenner. Let op met afspelen van vogelgeluiden in de natuur. Vooral in het voorjaar reageren vogels hier sterk op en dat is verloren energie. Echte kenners nemen oortjes (koptelefoon) mee het veld in. Eén oor voor het luisteren naar de vogel en het andere voor de app. Geniet van de natuur in en rondom uw leefomgeving!!

Nieuwe wantsensoorten in de Natuurtuin

Loofbosschuinschild Trapezonotus dispar
 Trapezonotus dispar (foto Theodoor Heijerman)

Loofbosschuinschild Trapezonotus dispar, Stål, 1872 leeft fytofaag van zaden van allerlei planten op de bodem op zonnige, spaarzaam begroeide kapvlaktes en open plekken in het bos, vaak tussen houtspaanders (Aukema & Hermes 2016). In Noord-Brabant is ze niet zeldzaam en inmiddels bekend uit 21 uurhokken. Op 06 juli werd een exemplaar in de Natuurtuin verzameld.

Genus Trapezonotus : Wantsen met een trapezevormig halsschild. De drie soorten op Waarneming lijken zeer veel op elkaar en zijn vaak vanaf een foto niet te determineren. Verschil in kleur is geen heel vast kenmerk, omdat die kan varieren. Het enige zekere determinatiekenmerk vormen de parameren van de mannetjes. Vaak kunnen waarnemingen met foto's niet als zeker goedgekeurd worden.

Herkenning:

  • 4,6-5,3 mm.
  • Langvleugelig (macropteer) en kortvleugelig (brachypteer). De langvleugelige vormen zijn vooral bij vrouwtjes algemener. Bij de kortvleugelige vormen zijn meestal twee of drie tergieten niet bedekt.
  • Zwarte antennen. Bij mannetjes is segment 1 geelbruin.
  • Kop, schildje (scutellum) en voorste deel halsschild (pronotum is grijszwart. Trapezevormig halsschild met een bruine zwart gepuncteerde achterrand.
  • Bruine voorvleugels met een donkere vlek. Membraan is bruinachtig met witachtige aders.
  • Bij de mannetjes zijn de voorpoten geelrood. Bij beide geslachten zijn de achterschenen minstens distaal geelrood.

Voorkomen: In Nederland gewoon in het binnenland, enkele waarnemingen in de kuststreek. Midden- en Zuid-Europa, Noord-Afrika. Naar het oosten tot in Klein-Azie en de Kaukasus.

Ontwikkeling: Een nieuwe generatie volwassen wantsen verschijnt midden juli. Een generatie in een jaar . ** In warme landen is een tweede generatie mogelijk.

Biotoop: Droge tot matig vochtige gebieden. Een voorkeur voor vochtiger en zwaardere bodems dan de T. desertus. Vaak aan de rand van loofbossen of in lichte loofbossen.

Overwintering: De volwassen wantsen overwinteren.

Voedsel: Polyfaag: Zaden van vele plantensoorten op de bodem. Op warme dagen ook in de planten. ** Vaak onder dood hout, misschien zuigen ze daar aan schimmeldraden. (niet zeker)

Zwartkopcymus Cymus melanocephalus
Zwartkopcymus Cymus melanocephalus

Zwartkopcymus Cymus melanocephalus Fieber, 1861

De bodemwantsen (Lygaeidae) leven vooral op de bodem van zaden (niet alle soorten) en hebben vaak wat sombere kleuren (grijs, zwart, bruintinten). Een uitzondering zijn de kleurige ridderwantsen uit de subfamilie Lygaeinae. Er zijn in Nederland tien subfamilies. Henry (1997) heeft een indeling gemaakt, waarin de familie verheven is tot de superfamilie Lygaeidea en veel subfamilies tot families (vooral in Amerika veel gebruikt). Herkenning:

  • 3,1-3,9 mm.
  • Langvleugelig (macropteer).
  • Geelbruine antennes. Antennesegment 2 is korter dan segment 3. Segment 4
  • Kop en halsschild (pronotum) zijn bruin tot zwartbruin. Halsschild en schildje (scutellum) missen een duidelijke middenlijn of kiel. Schildje is bruin met grijs.
  • De voorvleugels zijn lichtbruin. Het corium (hoornachtig deel van de voorvleugel) heeft bij het membraan (vliezig deel v.d. voorvleugel) een donkerbruine vlek. Het membraan is kleurloos.
  • Lichtbruine poten.

Verschillen:

  • Cymus melanocephalus : kop, halsschild en schildje zijn bruin tot zwartbruin. Dus vaak donkerder dan bij de andere soorten.
  • Cymus melanocephalus : halsschild en schildje missen een duidelijke middenlijn of kiel, die bij de andere soorten wel aanwezig is.
  • Cymus melanocephalus heeft wel een donkere vlek op de voorvleugels, maar die heeft niet de iets gebogen, schuinstaande vorm van de vlek van Cymus aurescens.
  • Cymus melanocephalus : antennesegment 2 is korter dan segment 3. Cymus aurescens : antennesegment 2 is langer dan segment 3.

Voorkomen: in Nederland zeer algemeen in het binnenland en in de duinen. Europa, Noord-Afrika, naar het oosten tot in Centraal-Azie.

Biotoop: vochtige biotopen en minder vaak drogere biotopen.

Ontwikkeling: de nieuwe generatie volwassen wantsen verschijnt vanaf juli. Een generatie per jaar.

Overwintering: de volwassen wantsen overwinteren.

Voedsel: zaden van verschillende planten uit de russenfamilie ( Juncaceae ), zoals pitrus ( Juncus effusus ), biezenknoppen ( Juncus conglomeratus ), zilte rus ( Juncus gerardii ), Zeegroene rus ( Juncus inflexus ). Soms op planten uit de cypergrassenfamilie ( Cyperaceae ).

plaatje vogel

De seizoenen volgen elkaar in een jaar op. In de Natuurtuin zie je ook seizoenen; broeidtijd, opgroeien jongen, opvetten voor de Grote Trek. Op dit moment zie je ook vogelsoorten vertrekken en andere tijdelijk in de Natuurtuin bivakkeren. Gisteren evenals de vorige week een vogelsoort die tijdelijk verblijft in de Natuurtuin. Het is natuurlijk aannemelijk dat het de zelfde vogel is, maar dat is geen zekerheid in deze tijd van de vogelverhuizingen De Trek. Kom langs in de Natuurtuin en Zoek het uit! met de hiervoor behandelde Tuinvogelgids App Veel vogel kijkplezier.

Tot de volgende ‘natuurontdekkingen’ in de Natuurtuin ‘De Robbert’

Met ‘gevederde’ groet, Will van Berkel.

NATUURJAAR 2020- 21, NA ZOMER in Natuurtuin De Robbert

logo natuurtuin

Vandaag: Grauwe vliegenvanger in de Natuurtuin en Elzenhaantjes.

Vanmorgen onder het koffiedrinken rondom de ‘groene’tafel -het zit gedeelte voor de werkcontainer- verhalen en vogels kijken richting de Gelderse roos met rode bessen. Die later -als de vorst de bessen week heeft gemaakt- door de vogels later in de winter gegeten worden, een appeltje voor de dorst. Daarachter staat een dode boom opeens vliegt er een grijzige/beige vogel in. Zit even stil rondom zich heen te kijken en doet een uitval. Dan valt het kwartje het hele broedseizoen niet gezien en nu weer een nieuwe soort op de vogellijst van de Natuurtuin.

Grauwe vliegenvanger (Muscicapa striata)
Grauwe vliegenvanger (Muscicapa striata)

Grauwe vliegenvanger. (Foto: Will van Berkel)

Grauwe vliegenvangers houden zich vooral op in bosranden en open bossen. Vanaf één of meerdere vaste uitkijkposten maken ze korte snelle vluchten achter vliegende insecten aan, die vaak in de lucht gevangen worden of van bladeren worden afgepikt. De grauwe vliegenvanger is grijsbruin van kleur en valt daardoor niet op. Ook het geluid is niet erg opvallend, waardoor de soort vaak over het hoofd wordt gezien.

Valt voornamelijk op door zijn gedrag: stilzitten vanaf een uitkijkpost (tak, paaltje of prikkeldraad) en vanaf daar vliegende insecten vangend. Bovendelen dofgrijs gekleurd, de onderdelen vuilwit. Ongestreept met uitzondering van donkere streping op het voorhoofd, keelzijden en de borst. Vrij langgerekt door lange vleugels en lange staart. Geen verschil tussen mannetje en vrouwtje.

Buitenbroedtijd
De eerste Grauwe Vliegenvangers verschijnen in de laatste dagen van april, de meerderheid volgt echter in mei. Doortrek vindt plaats tot begin juni. De wegtrek begint end juli en na half augustus zijn veel broedplaatsen verlaten. De weinig spectaculaire doortrek van noordelijke vogels piekt in augustus en de eerste helft van september. Oktoberwaarnemingen zijn schaars.

Tijdens de vogeltelronde komen we langs de Elzenbomen op vele bladeren zie je Elzenhaantjes. Wat gelijk opvalt zijn de gaten die de elzenhaantjes achter laten in het blad wordt ook wel ‘venstervraat’ genoemd.

Elzenhaantje (Agelastica alni)
Elzenhaantje (Agelastica alni)

Het elzenhaantje (Agelastica alni) is een kever die behoort tot de familie van de bladhaantjes (Chrysomelidae). De wetenschappelijke naam van de soort is, als Chrysomela alni, in 1758 door Carl Linnaeus gepubliceerd.

Het elzenhaantje, wetenschappelijke naam Agelastica alni, een klein rondachtig gedrongen kever, is glanzend blauw, violet of groenachtig in verschillende nuances. De larven zijn zwart van kleur. De volwassen kevertjes worden ongeveer 6 à 7 mm groot.

 Kevers en larven voeden zich hoofdzakelijk met bladeren, en dan vooral van de els, hazelaar, populier en wilg. Soms smaken de elzenhaantjes fruitbomen ook best prima. Vooral in het voorjaar en in de maanden mei en juni vreten de larven en kevers aardig door. De gaten die de elzenhaantjes achter laten in het blad wordt ook wel ‘venstervraat’ genoemd.

Tot de volgende ‘natuurontdekkingen’ in de Natuurtuin ‘De Robbert’

Met ‘gevederde’ groet, Will van Berkel.

NATUURJAAR 2020- 20, ZOMER in Natuurtuin De Robbert

logo natuurtuin

Vandaag: Mannetjesvaren, Sleedoorn en de Zwervende bochelwants in de Natuurtuin.

Zaterdag (2020-08-08), Vorige week vond ik op de Mannetjesvaren Dryopteris filix-mas twee soorten wantsen die op deze varens leven. Dit keer belicht ik de plant eens nader. Varens behoorden tot de eerste planten op aarde. Er zijn zelfs fossielen gevonden van varens die 400 miljoen jaar oud zijn. Miljoenen jaren geleden waren bomen en planten veel groter en indrukwekkender dan bomen en planten nu. Ook varens waren toen ontzettend groot. Bijvoorbeeld de boomvaren. Hij kon wel 20 meter hoog worden. De mannetjesvaren is een varen uit de Niervarenfamilie. De plant komt voor in lichte, vochtige loofbossen. Verder komt de soort voor langs slootkanten en greppels. Daarnaast wordt de plant gehouden als sierplant voor in de tuin.

Mannetjesvaren (Dryopteris filix-mas)
Mannetjesvaren (Dryopteris filix-mas)

Mannetjesvaren is een donkergroene, vrije forse, middelhoge 's winters afstervende varen (maximaal 1 meter) met een vrij ruime verspreiding in Nederland. De soort groeit vooral in vochtige, meer of minder voedselrijke bossen op zandbodem. Op de klei is de soort zeldzamer. De soort kan verward worden met stekelvarens. Deze stekelvarens hebben echter een stekelpuntje op de top van het bladsegment. Bij de mannetjesvaren is deze top afgerond. Behalve bossen kan deze soort ook aangetroffen worden op muren, basaltglooiingen e.d. Veel van de planten, die op zonnige plekken groeien, hebben een veel lichtere groene kleur dan de in de bos groeiende varens.

Volksnamen

Behalve mannetjesvaren heet de plant in Overijsel en Gelderland bosvaren, in Groningen adderroet, in het Land van Hulst pannenkoeken.

Dryopteris = hierin zit het woord drys: eik en pteron: vleugel, de Griekse naam voor varen. Een vrouwelijke plant vraagt zijn tegenhanger, vandaar filix mas. De plant groeit hoger dan de vrouwtjesvaren en om die reden werd hij tot het mannelijke geslacht bestempeld (Pvdm).

filix-mas = de naam Filix kan in verband staan met het Latijnse filum: draad, vanwege de wortelvezels of met felix: gelukkig, naar de geneeskrachtige werking. Mas: manlijk (Pvdm).

sporenhoopjes
sporenhoopjes

Sporenhoopjes Groepjes sporendoosjes vormen sporenhoopjes of 'sori' (enkelvoud 'sorus'). Deze sori zitten bij deze plant in twee rijen. Elke sorus is afgedekt met een niervormig dekvlies ('indusium'). Zodra de sporen rijp zijn, verschrompelt het indusium en komen de sporen vrij. Dit gebeurt meestal in juli of augustus. De twee oranje gekleurde sporendoosjes op de foto (bovenaan midden) laten een deel van de sporen in het half open geopende doosje zien. (Bron: Wikipedia en Waarneming.nl)

Voortplanting Varens hebben geen zaden, maar sporen. Dit zijn heel kleine bruine stipjes. Je kunt ze pas zien als er heel veel sporen bij elkaar liggen. Sporenhoopjes kun je onder het blad van een varen vinden. Uit een spore groeit een plantje die op een hartje lijkt: de voorkiem. Daarna worden eicellen en zaadcellen gemaakt. De zaadcellen zwemmen door een laagje water naar de eicellen om ze te bevruchten. Uit de voorkiem groeit dan een nieuw varenplantje.

Vanmorgen (vervolg) een uurtje vroeger op in verband met de hittegolf die deze week is ingezet. Bij de Natuurtuin aangekomen hoor ik Stan die bezig is met het maaien van de wandelpaden. Evenlater komt Rinus al puffend binnen en daarna Wil, allen enthousiast om deze morgen te besteden in de Natuurrijke tuin. Zelf zoek ik een schaduwrijke plek op langs het pad, vandaar kijk ik naar het grote Sleedoorn strueel.

Sleedoorn Prunus spinosa
Sleedoorn Prunus spinosa

Sleedoorn (Prunus spinosa) staat veel langs wegen, in houtwallen of windsingels. Door het dicht vertakt stelsel van ondergrondse stengeldelen met vele jonge loten, houdt de struik op hellingen de grond goed vast.

Tel nu hoeveel hongerige vogelsoorten deze ‘ontbijt’ boom bezoeken om op te vetten. Kijkend door de vogelkijker zie ik dat veel vogels nog bezig zijn met de rui van hun verenpak. Vele kenmerkende details van vogelherkenning zijn nog vervaagd in het nog ontwikkelende definitieve verenkleed. Het vliegt af en aan, opvallend rondom deze gedekte tafel, sta ook eens een minuut of 10 stil bij een bes dragende struik of boom. In het ‘natte’bosje hoor ik het bevestigend roepje van de kleurrijke vinkachtige die ik vorige week opmerkte.

Dan loop ik verder even later de tuin in en maak mijn wekelijkse vogelrondje af. Pak mijn klopscherm ga opzoek onder de kruien van de vele aanwezige bomen. In de lage bloemrijke begroeiing vind ik deze:

Zwervende bochelwants Dicyphus errans
Zwervende bochelwants Dicyphus errans

Zwervende bochelwants Dicyphus errans (Wolff, 1804)

Herkenning:

  • 4,4-5,2 mm.
  • Langvleugelig (macropteer).
  • Antennes: bruinachtig tot zwartbruin. Segment 1 zwart, zwartbruin roodbruin of bruin met lichtgekleurde uiteinden.
  • De kleur van de wants is variabel. Van geel tot grijs en donkerbruin.
  • Zwarte kop met lichte strepen (soms vrij breed) langs de ogen.
  • Het halsschild (pronotum) is bruin met een witte middenstreep. Het schildje (scutellum) is donkerbruin tot zwart met aan de zijkant twee wigvormige lichtgekleurde vlekken.
  • De voorvleugels zijn bijna doorschijnend en hebben __ een donkere vlek op de achterste hoek van het corium (hoornachtig deel v.d. voorvleugel) en op de cuneus (uiteinde van het hoornachtig deel v.d. voorvleugel). Het membraan (vliezig deel v.d. voorvleugel deel) is kleurloos.
  • De dijen van de lichtbruine poten hebben zwarte vlekjes. De achterpoten hebben lange schenen.

Gelijkende soorten:

Dicyphus errans lijkt op Dicyphus epilobii. (Belgie: Dicyphus epilobii )

Verschillen:

  • D. errans : antennes zijn bruinachtig tot zwartbruin. Segment 1 zwart, zwartbruin of bruin met lichtgekleurde uiteinden. D. epilobii : antennes zijn bruinachtig. Segment 1 rood met lichte uiteinden, segment 2 distaal donker.
  • D. errans : zwarte kop met lichte strepen (soms vrij breed) langs de ogen. D. epilobii : de kop is lichtgekleurd met twee (soms maar iets) donkerder strepen.

Overige soorten uit het genus Dicyphus :

  • Zie voor de verschillen tussen de wantsen uit het genus Dicyphus de informatie bij Dicyphus spec. (Belgie: Dicyphus spec.).

Voorkomen: algemeen in Nederland. Palearctisch: Europa, Azie: Midden- Oosten, Kaukasus (Kerzhner & Josifov 1999, Aukema er al. 2013).

Biotoop: allerlei kruidenrijke biotopen.

Ontwikkeling: volwassen wantsen worden waargenomen van eind april tot midden november. Waarschijnlijk twee generaties in een jaar.

Overwintering: __ de volwassen wants overwintert.

Voedsel: zoofytofaag. Een groot aantal doorgaans behaarde planten. Prooien als bladluizen (Aphidoidea), spintmijten (Tetranychidae), tripsen (Thysanoptera).

Naar mate het deze morgen later wordt loopt de buiten temperatuur op richting de 32 C en is de activiteit gedaald tot bijna rust niveau. Het waterverbruik van de mens loopt evenredig op, maar ook de belevingsverhalen over de Natuurtuin en Natuur zijn interessant, het blijft mensenwerk.

Tot de volgende ‘natuurontdekkingen’ in de Natuurtuin ‘De Robbert’

Met ‘gevederde’ groet, Will van Berkel.

NATUURJAAR 2020- 19, ZOMER in Natuurtuin De Robbert

logo natuurtuin

Vandaag: Vogels op vruchten/zaden en nieuwe insectensoorten in de Natuurtuin.

Zaterdag (2020-08-01), We zitten nu midden in het jaargetijde Zomer. Gisteren hoge temperaturen, vannacht een onweersbuitje met lichte neerslag. Vanmorgen op de fiets naar de Natuurtuin -onderweg op enkele plaatsen onder de Zomereiken, die langs het fietspad staan- zie ik nog regen plassen. Het fietspad is plaatselijk bezaaid met afgevallen Eikeltjes en vruchten van Hazelaar. Aangekomen bij de Natuurtuin zie je van veraf de 'kleur' van bessen in de struiken en rijpende zaadvruchten in de kruinen van de bomen. Opvallend zijn de rode bessentrossen van Lijsterbes en Gelderse roos. Ondertussen heeft de Vlierbes ook zijn paars gekleurde bessendracht. In de vele bramenstruiken zie je de donker paars gekleurde bramenvruchten, die ook graag door verschillende vogels gegeten worden. Zo zorgt de Natuur voor een scala aan voedsel aanbod voor verschillende vogels en dieren.

Zomereik Quercus robur
Zomereik Quercus robur

Zomereik Quercus robur

Goudvink Pyrrhula pyrrhula (Linnaeus, 1758)
 Goudvink Pyrrhula pyrrhula (Linnaeus, 1758)

 Goudvink Pyrrhula pyrrhula (Linnaeus, 1758)

Door de overdadige bessendracht van de voornoemde plantensoorten lokt dat nu al verschillende zangvogels aan. Zo hoorde ik vanmorgen in de Natuurtuin het enkelvoudige ‘roepje’ van de mooist gekleurde vinkachtige. Ook de Merel en Zwartkop doen zich nu al te goed aan de verschillende bessen. Later in het seizoen sluiten de Lijsterachtigen, Spreeuwen, Duiven en andere Zangvogel besseneters aan. In de Natuurtuin staan ook Zomereiken met op dit moment rijpende eikels.

Vanmorgen nogmaals -mede door het zonnige weer- met het klopschem langs bloeiende planten en vruchtdragende struiken, ook kleefkruid is een goede waardplant. Welke nieuwe soorten levert het vandaag op? Eerst gebruikte ik het klopnet, na een aantal ‘gewone wantsensoorten’ zat er een nieuwe soort in het klopnet de:

Zwarte walstrowants Polymerus nigrita 
Zwarte walstrowants Polymerus nigrita 

Zwarte walstrowants Polymerus nigrita (Fallén, 1807)

Genus Polymerus : zwarte wantsen of zwart met geel/wit. Bedekt met goudkleurige of zilverkleurige schubachtige haren. Schenen met stevige zwarte stekels. De soorten op Waarneming komen voor op Walstro Polymerus vulneratus maar ook op andere planten.

Herkenning:

  • 4-4,9 mm.
  • Langvleugelig (macropteer).
  • Zwarte antennes. Antennesegment 2 en 3 zijn in het midden vaak lichter gekleurd.
  • Een matzwarte wants met goudkleurige, glanzende, schubachtige haren.
  • De kop met een lichtgekleurde vlek naast elk oog.
  • De cuneus (uiteinde van het hoornachtig deel v.d. voorvleugel) is zwart met een lichtgekleurde bovenrand en punt.
  • Zwarte poten. De schenen met twee lichtgekleurde, vaak onduidelijke, ringen.

Voorkomen: in Nederland gewoon, in het zuidoosten algemener. Europa, Azie tot in het Verre Oosten (Kerzhner & Josifov 1999, Aukema et al. 2013).

Biotoop: min of meer vochtige biotopen in bosranden en ruigtes op walstro.

Ontwikkeling: volwassen wantsen worden waargenomen van begin juni tot midden augustus. Een generatie per jaar.

Overwintering: als ei.

Voedsel: fytofaag. Walstro Galium sp., Vooral kleefkruid G. aparine , maar ook geel walstro G. verum, glad walstro G. mollugo , kruisbladwalstro G. laevipes , moeraswalstro G. palustre en noords walstro G. boreale.

Vorige week ving ik de eerste van de twee Blindwantsen die beide in varens leven de: Lichtkoppige varenblindwants Monalocoris filicis , vandaag op varens de andere minnende soort:

Donkerkoppige varenblindwants Bryocoris pteridis
Donkerkoppige varenblindwants Bryocoris pteridis

Donkerkoppige varenblindwants Bryocoris pteridis (Fallén, 1807)

Tribus Bryocorini: Twee soorten, die beide in varens leven. ( Bryocoris pteridis en Monalocoris filicis )

Herkenning:

  • Kortvleugelig (brachypteer): 2-3 mm. Langvleugelig (macropteer): 3-4 mm.
  • Een bruine of donkerbruine wants met donkere delen. Een fijne, lichte beharing
  • Antennesegmenten 1 en 2 zijn geelachtig, segment 2 met een zwarte top. Segmenten 3 en 4 zijn zwart. Segment 1 is langer dan de breedte van de kop.
  • Geelachtige poten. Segment drie van de tarsi (voeten) is zwartbruin.

Kenmerken langvleugelig:

Langwerpig ovaal van vorm.

  • Kop, halsschild (pronotum) en schildje (scutellum) zijn zwart.
  • Voorvleugels langvleugelig: clavus (smal driehoekig vlak tussen schildje en hoornachtig deel v.d. voorvleugel) is zwart, het corium (hoornachtig deel v.d. voorvleugel) is licht met donkerbruin, de cuneus (uiteinde van het corium) is witachtig met een donkere binnenrand. Het membraan (vliezig deel v.d. voorvleugel) is donker met lichte delen.

Kenmerken kortvleugelig:

  • Ovaal van vorm.
  • Kop is bruin met zwart of geheel zwart. Halsschild (pronotum) is bruin met een zwarte rand aan de voorkant of bijna geheel zwart. Schildje (scutellum) is bruin tot zwart.
  • Voorvleugels zijn bruin tot donkerbruin. Clavus is soms wat donkerder. Het puntje van het achterlichaam steekt onder de vleugels uit.

Gelijkende soorten:

De kortvleugelige vorm van **Bryocoris pteridis.

  • Bij de kortvleugelige B. pteridis __ steekt het achterlichaam iets onder de vleugels uit in tegenstelling tot bij M. filicis.
  • B. pteridis : _ d_e kop is bruin met zwart of geheel zwart. M. filicis : de kop is goudbruin tot licht oranje.
  • B. pteridis : _ a_ntennesegment 1 is langer dan de breedte van de kop. M. filicis : antennesegment 1 is korter dan de breedte van de kop.

Voorkomen: in Nederland algemeen. Palearctisch: Europa, Azie (het Verre Oosten). (Kerzhner & Josifov 1999, Aukema et al. 2013).

Biotoop: in schaduwrijke bossen op varens.

Ontwikkeling: de volwassen wantsen worden waargenomen van eind mei tot in oktober. Een generatie per jaar

Overwintering: als ei.

Voedsel: fytofaag: Vooral niervarens ( Dryopteris sp.) en wijfjesvarens ( Athyrium filix- femina ). Vooral op bladeren met sporangien.

Snuitkeverschildwants Arma custos 
Snuitkeverschildwants Arma custos 

Onlangs zag ik voor het eerst in de Natuurtuin deze nimf van de:

Snuitkeverschildwants Arma custos (Fabricius, 1794)

Citroenlieveheersbeestje Psyllobora vigintiduopunctata 
Citroenlieveheersbeestje Psyllobora vigintiduopunctata 

Gisteren de nimf van het:

Citroenlieveheersbeestje Psyllobora vigintiduopunctata (Linnaeus, 1758)

Tot de volgende ‘natuurontdekkingen’ in de Natuurtuin ‘De Robbert’

Met ‘gevederde’ groet, Will van Berkel.