Onderzoeksnieuws september 2020

NATUURJAAR 2020- 24, HERFST Natuurtuin De Robbert

logo natuurtuin

Vandaag: De herfst is gestart in de Natuurtuin, Mastjaar, Mossen en Korstmossen, Herfstmetaalwapenvlieg en Wilde kardinaalsmuts.

Zaterdag (2020-09-26), Het is zover -het weer slaat om- we laten deze Zomer achter ons. Afgelopen woensdag om 15.31u verplaatste de zon van noord naar zuid over de evenaar en gaan we beginnen aan de astronomische herfst.

Het is Herfst! Bladverkleuringen, opeens in de bovenste strooisel laag ontwikkeling van paddenstoelen. Weersveranderingen en grote groepen overtrekkende vogels van Noord naar Zuid. Het jaargetijde nu bij uitstek om deze veranderende kleur- en natuurprocessen visueel te kunnen volgen. Voor natuurliefhebbers en fotografen is dit het jaargetijde om tal van deze fenomenen vaste leggen. Komende tijd zullen we tal van deze gerelateerde herfst veranderingen via deze rubriek aan u berichtten.

tekening herfstbladeren
eikels

Vanmorgen op weg naar de Natuurtuin, het weer is; Grauw bewolkt en het is kil een heel verschil met de weersomstandigheden van begin deze week. Het jaargetijde Herfst is gepast gestart. Als ik in de tuin ben, loop ik over het zandpad richting de houtenbrug naar achteren. In het zand liggen grote hoeveelheden afgevallen eikels van de Zomereik. Denk bij me zelf het is een goed ‘mastjaar’.

Een Mastjaar is bij bosbouw en natuurbeheer een benaming voor een jaar waarin bomen en planten veel meer vrucht dragen dan normaal. Een mastjaar komt voor bijvoorbeeld beuken, eiken en kastanjes gemiddeld eens in de 9 jaar voor.

Afhankelijk van het weer vallen de meeste eikels in september en oktober. De hoeveelheid zaad die eiken produceren verschilt erg per jaar. Eens in de zoveel jaar, als de weersomstandigheden goed zijn en de bomen genoeg reserves hebben, produceren ze veel meer eikels dan anders. Deze jaren van overdadige vruchtvorming worden mastjaren genoemd.  Mastjaren komen ook bij beuken en kastanjes voor. Een extreem goed mastjaar levert voedsel van augustus tot en met juni het jaar erna. Wilde zwijnen reageren op een goed mastjaar. Ze producen dan meer jongen dan gemiddeld want er is meer voedsel voorhanden de komende tijd.

In de tuin zie je nu al veranderingen, het blad van de bomen verkleuren door het korten van de dagen. Minder daglicht is van invloed op de groei van het blad. Op de boomschors verschijnen -door de invloed van de vochtige omstandigheden- Korstmossen en Mossen.

Mossen en korstmossen worden vaak in één adem genoemd. Toch is een korstmos iets heel anders dan een mos. Een korstmos (lichenen) is een samenlevingsvorm van een alg en een schimmel. Korstmossen zijn schimmels en komen meestal als grijze, bruine of gele, oranje-achtige korsten voor op stenen of bomen als een korstachtig plakkaat of enigszins struikvormige structuren.

Wat is een korstmos?

Een korstmos is een symbiose tussen een schimmel en een alg, waar de alg vooral zorgt voor de benodigde suikers via fotosynthese en de schimmel de vasthechting, bescherming, en vorm van het korstmos bepaald.

Diversiteit: In Nederland komen ongeveer 650 soorten korstmossen voor, en deze zijn er in alle soorten en maten. Makkelijke kenmerken om erachter te komen in welke groep je moet zoeken zijn de vorm, kleur en groeiplaats van het korstmos.

Groeiplaatsen: De meeste soorten stellen vrij specifieke groeiplaatseisen. Er kunnen grofweg 4 groepen gemaakt worden, soorten die groeien op:

  • Grond (terrestisch)

  • Schors (epifytisch)

  • Steen (epilitisch)

  • En overig (dood hout, metaal, bewerkt hout, etc.)

Binnen deze groepen is het ook belangrijk om te kijken of het substraat waar de korstmos op groeit neutraal of zuur is, beschaduwt of vol in de zon, welke boomsoort en of het korstmos horizontaal en verticaal groeit.

Gewoon purperschaaltje (Lecidella elaeochroma)
Gewoon purperschaaltje (Lecidella elaeochroma)

Gewoon purperschaaltje Lecidella elaeochroma (Ach.) M. Choisy

Vindplaats Gewoon purperschaaltje heeft de voorkeur voor gladde neutrale schors van vooral loofbomen die goed belicht is. Ook te vinden op dunnere takken, verweerd hout en zeer zelden op bakstenen muren (dan in samenzijn met Witte schotelkorst ( Lecanora Chlarotera ).

Te verwarren soorten Als Gewoon purperschaaltje grijs thallus heeft kan het verward worden met Vliegenstrontjesmos ( Amandinea punctata ), maar daarvan zijn de apothecien kleiner en valt het thallus weg in het substraat, bij Gewoon purperschaaltje is deze altijd duidelijk afstekend van kleur. Het is bijna middag het warmt een beetje op door de doorkomende zon toch nog even kijken of er andere insecten aanwezig zijn in de Natuurtuin. Tijdens de vangstsessie met het klopnet zie ik een langwerpige vlieg zitten in het net, met zijn ‘toepasselijke’ naam:

Herfstmetaalwapenvlieg (Sargus bipunctatus)
Herfstmetaalwapenvlieg (Sargus bipunctatus)

Herfstmetaalwapenvlieg Sargus bipunctatus (Scopoli, 1763)

Herkenning; 10-13 mm. Grote, slanke vlieg met groenglanzend borststuk. Vrouwtje met twee grote oranje vlekken aan de basis van het achterlijf.

Gelijkende soorten; Kan met andere metaalwapenvliegen Sargus verward worden. Vrouwtje direct te herkennen aan oranje vlekken op segment 2, mannetje aan gele dwarsnaad op zijkant borststuk en aan formaat (minstens 10 mm). Verschilt van de prachtwapenvlieg Chloromyia door nagenoeg kale ogen.

Biotoop; Bossen, parken en tuinen.

Verspreiding; Verspreid over heel Nederland, lokaal gewoon. Vliegt in een kleine voorjaarsgeneratie van eind mei tot begin juli, en een grote najaarsgeneratie van half augustus tot in november.

De komende weken komt er steeds meer kleur in de Natuurtuin ‘De Robbert’ kijk naar de;

Wilde kardinaalsmuts (Euonymus europaeus)
Wilde kardinaalsmuts (Euonymus europaeus)

Wilde kardinaalsmuts Euonymus europaeus L.

De plant is een onbehaarde heester met vierkante takken, die of glad of met enkele wratjes bezet zijn. De bladen zijn gesteeld, staan kruiswijs, zijn langwerpig tot eirond-langwerpig, toegespitst, stekelpuntig, klein gekarteld- gezaagd. De knoppen zijn klein, slechts tot 4 mm lang, kort kegelvormig, toegespitst.

De bloemen staan in 2-5-bloemige bijschermen, waarvan echter de topbloem meestal niet is ontwikkeld en nog vaker ook de bloemen aan de zijtakken van de eerste orde niet. Zij zitten in de bladoksels. De kroonbladen zijn 4, soms 5 in getal, langwerpig, lichtgroen, stomp, 2-3 maal zo lang als de kelk. Meeldraden zijn er 4, soms 5, zij zijn even lang als de kelk. De stijl is vrij lang met stompe stempel. Om de voet van het vruchtbeginsel zit een dikke schijf, op wiens rand de kroonbladen en de meeldraden zitten. 

De doosvrucht is hangend, heeft meestal 4 op de rug afgeronde lobben en is menierood. De zaden zijn rechtopstaand, aan de middenzuil vastgehecht, blijven ook na het openspringen van de doosvrucht geheel ingesloten, zijn wit, maar geheel omgeven door een oranjekleurige zaadmantel. 9-24 dm. Mei, juni.

Biologische bijzonderheden; De meeldraden en kroonbladen staan in de geopende bloemen zo wijd uit, dat het niet-honingafscheidende kussen om het vruchtbeginsel in de zonneschijn glanst, waardoor insecten gelokt worden. Voor vlinders en langsnuitige hommels ligt de honing te open, maar het wemelt op de bloemen van kortsnuitige insecten. De bloemen zijn protrandrisch. De helmknopjes springen naar buiten open, maar de stempel is slechts verscheidene dagen later geschikt om stuifmeel op te nemen en sluit zich na de bestuiving weer, zodat zelfbestuiving geheel is uitgesloten.

De vrucht is menierood en valt daardoor sterk op aan vogels. Ook als zij is opengesprongen, lokken de oranjekleurige zaadmantels deze dieren, die het vlezige deel opeten en het eigenlijke zaad verspreiden.

Verspreiding in Europa en in Nederland; Deze heester komt in bossen en heggen in geheel Europa voor en is bij ons vrij algemeen, vooral aan de duinzoom, maar verder ook op diluviale zandgrond en op loss.

Volksnamen; Behalve de naam kardinaalsmuts, die op vele plaatsen in gebruik is en slaat op de vorm van de vrucht, is ook de naam papenmuts vrij veel in gebruik (dit slaat natuurlijk op hetzelfde), verder heet de heester hier in Groningen, papenkul in de Graafschap Zutphen, papenhoed op Walcheren, kruishout in Twente, popkullen en poppendopjes in Oost-Drente, spilboom ook daar en tevens in Salland en de Achterhoek van Gelderland, vogelkers in Salland, waterhout in de Graafschap Zutphen, wilde koffiebonen in Noord-Limburg en eindelijk pennenholt in Twente, omdat de schoenpennen ervan gemaakt worden.

Eu onymus = van 't Griekse eu: goed, onoma: naam, dus plant met een goede naam. Dit zou er op kunnen wijzen, dat de planten een goede naam hebben, omdat het poeder van de vruchten gebruikt werd, om de mens een dienst te bewijzen, doordat het luizen doodde, maar volgens anderen is die naam ironisch bedoeld omdat de plant juist niet goed voor dieren is.

europa eus = Europees.

Blz. 389, deel 2 van de Flora van Nederland 1909-1911 (3 delen) door H. Heukels.

Tot de volgende ‘natuurontdekkingen’ in de ‘Herfstige’ Natuurtuin ‘De Robbert’

Met ‘gevederde’ groet, Will van Berkel.

NATUURJAAR 2020- 23, NA ZOMER in Natuurtuin De Robbert

logo natuurtuin

Vandaag: Natuurbeleving, Nieuwe wants in de Natuurtuin en Verrassing vogel .

Zaterdag (2020-09-20), Zo, de vakantie zit erop. Als je na drie weken weer de Natuurtuin binnen komt merk je dat de natuurontwikkeling niet stil heeft gestaan. De bloemenweelde en zaadvorming van de aanwezige planten is iets wat het eerste op valt. Ook de najaar maaiwerkzaamheden zijn weer gestart. Vandaag maak ik er gebruik van het uitgevoerde werk. Ga namelijk wantsen proberen te vangen gelijk na het hooien van het gemaaide gras.

Onder dit droge gras zitten allerlei insecten en diertjes. Als Rinus met de hooihark het gras op rillen legt, ga ik met het klopnet de strook nalopen. Enkele graswantsen komen in het net, maak gelijk een foto. Even later maait Stan langs de waterlijn van de Grote Plas. Als hij de werkzaamheden heeft afgerond, probeer ik het daar ook eens. Een nat milieu en er zit ook nogal wat mos in de vegetatie. Loop de oeverlijn af en ga ook met het klopnet vlak over de waterlijn. Dan maak ik de balans op, er zit weer een nieuwe soort in het net;

Chartoscirta cincta
Chartoscirta cincta

Chartoscirta cincta (Herrich-Schäffer, 1841)

De Saldidae (Oeverwantsen) komen hoofdzakelijk voor in vochtige biotopen als oeverzones, moerassen, zowel in het binnenland als langs de kust. Door hun vorm, waarbij vooral de door de ogen gedemoniseerde kop opvalt, ze zijn nauwelijks te verwarren met andere wantsen. Ze leven van vliegenmaden en andere kleine insecten, die op de bodem of vlak onder het bodemoppervlak te vinden zijn. Het zijn springende insecten, die daarbij hun vleugels kunnen gebruiken.  (Foto: Dick Belgers).

  • Chartoscirta cincta : Donkere antennen. Segmenten even dik. Segment 1 bij de top licht. In tegenstelling tot de andere twee soorten vrijwel geen (enkele op het halsschild) lange haren. Halsschild aan de zijkant licht concaaf.

Voorkomen: In Nederland vrij algemeen (ook op de Waddeneilanden) behalve in het noorden. Een Eurosiberische verspreiding, maar ook in tropisch Afrika. In het noorden van Europa algemener dan in het zuiden. Een ondersoort in equatoriaal Afrika en Zuid-Afrika (Pericart 1990, Lindskog 1995).

Ontwikkeling: In Nederland vermoedelijk een generatie per jaar. In het zuiden mogelijk twee generatie per jaar.

Biotoop: Langs oevers en andere vochtige plaatsen tussen riet ( Phragmites australis ), biezen ( Scirpus ) en russen ( Juncus ) en dergelijke. Zowel in voedselrijke als in voedselarme biotopen.

Overwintering: Vermoedelijk alleen als volwassen wants.

Terwijl ik de andere wantsensoorten fotografeer om later in te voeren voor registratie op de site van waarneming.nl zie ik in mijn linker ooghoek een kleurrijke vogel zitten. Vier weken terug was er ook een verrassingsvogel de Grauwe vliegenvanger ook zo’n wegtrekker die in onze Natuurtuin enkele week verbleef.

Gekraagde Roodstaart (Phoenicurus phoenicurus)
Gekraagde Roodstaart (Phoenicurus phoenicurus)

Gekraagde Roodstaart Phoenicurus phoenicurus (Linnaeus, 1758) Tekst: Sovon Foto: Vogelbescherming

Broedtijd

Gekraagde Roodstaarten zijn vrij talrijke broedvogels in grote bosgebieden met een hoog aandeel oude dennen. Ze zijn veel schaarser in de meeste loofbossen en in kleinschalig agrarisch cultuurlandschap op de zandgronden. In de lage delen van Nederland ontbreekt de soort tegenwoordig veelal, in Zuid-Limburg is hij merkwaardig schaars.

Vergeleken met de situatie rond 1975 heeft de soort vooral in het westen en noorden van het land veel terrein prijsgegeven. Dat zijn echter gebieden waar hij nooit erg talrijk was. De landelijke trend, gedomineerd door de ontwikkelingen op de zandgronden, is redelijk stabiel. Uitschieters naar boven of beneden vallen samen met uitzonderlijk natte resp. droge winters in de Sahel.

Buitenbroedtijd

Onze broedvogels overwinteren merendeels in de Sahel. Bij ons verschijnen de eerste Gekraagde Roodstaarten in de laatste dagen van maart, vaker echter pas vanaf half april. Van doortrek is in deze periode weinig te merken. Dat is wat duidelijker in het najaar. De eigen broedvogels vertrekken vermoedelijk grotendeels in juli en augustus. Doortrekkers, voornamelijk afkomstig uit Scandinavië, passeren tussen begin augustus en half oktober, met de piek in september. Winterwaarnemingen ontbreken, in tegenstelling tot de Zwarte Roodstaart.

Terwijl ik mijn vangkansen nabij de “Grote Groene petrischaal” uitvoer en langs de braamstruiken en vegetatie ga, zie ik even later in mijn vangnet het Roesje Scoliopteryx libatrix een kleurrijke nachtvlinder. Zeer algemeen. Komt verspreid over het hele land voor. RL: gevoelig.

Roesje (Scoliopteryx libatrix)
Roesje (Scoliopteryx libatrix)

Kenmerken vlinder

Voorvleugellengte: 19-23 mm. Deze opvallende en karakteristieke spinneruil is stevig gebouwd en heeft een brede voorvleugel die in rust tamelijk vlak ligt en een krom gebogen vleugelpunt heeft. De achterrand van de voorvleugel heeft diep ingesneden kartels. De voorvleugel is grijsachtig bruin met een roze of paarsachtige tint en is bestrooid met kleine donkere vlekjes. Van de witte centrale dwarslijnen valt vooral de dubbele buitenste dwarslijn op; deze maakt vlak bij de voorrand een scherpe bocht in de richting van de vleugelwortel. Kenmerkend is de oranje met geel gespikkelde veeg die vanuit de vleugelwortel naar het midden van de vleugel loopt en die in het middenveld, voorbij de opvallende witte stip, terugbuigt in de richting van de vleugelwortel. Een andere opvallende witte stip is aanwezig in de vleugelwortel. Langs de oranje veeg ligt een zwart met wit gespikkelde ader. Op het oranjebruine borststuk is een korte kuif zichtbaar en het mannetje heeft geveerde antennen.

Kenmerken rups

Tot 50 mm; lang en slank met een fluweelachtig uiterlijk; lichaam groen met over de rug een onduidelijke donkere middenstreep en op de flanken een zwartgezoomde, groenachtig gele lengtestreep; over de spiracula een onduidelijke, witachtige lengtestreep; kop bijna bolrond, geelachtig groen met een zwarte lijn over het midden.

Zo, de natuur staat niet stil, ook na een vakantie de onderzoekjes volgen elkaar dagelijks op.

Tot de volgende ‘natuurontdekkingen’ in de Natuurtuin ‘De Robbert’

Met ‘gevederde’ groet, Will van Berkel.