Onderzoeksnieuws februari 2020

Allerlei natuur vanuit Natuurtuin De Robbert

Vanmorgen zaterdag (2020-02-22), wanneer ik fiets richting ’De Robbert’ lijkt het wel dat ik gedragen wordt op vleugels, met de storm Ellen in mijn rug. Al het derde weekend op rij dat er een storm raast over Nederland. De storm gaat gepaard met hevige windstoten. Flinke buien twee weken geleden zorgde de storm Clara nog voor flinke schade. Afgelopen zondag werden we geraakt door storm Dennis. Ondanks de storm, vooraf toch nog maar even een LiveAtlas – vogeltelling uitgevoerd, onder het motto ’elk lijstje is er een’, terwijl ik onderweg ben naar de Natuurtuin. Op zoek naar vogels in je leefomgeving door alleen maar te Zoeken met je vogelkijker, Speuren, en Luisteren. Het leverde 21 vogelsoorten op, als je dan naar zo’n totaal vogellijstje kijkt verbaast het je hoeveel vogelsoorten er aanwezig zijn op een oppervlakte van ca, 1 km2.

Als Natuurvorser: (“De natuurvorser” is een oud woord voor de onderzoekers van de “natuurlijke og een historie”, een term die een groot aantal natuurwetenschappen omvat. Het is echter ook een synoniem voor “zoeken”, en daar ligt een sterker verband: ik zoek de natuur op.) Dit weertype is zeker niet bevorderlijk voor het fijne onderzoek, vastleggen leggen en fotograferen van diertjes in de ‘open’lucht. Over een paar dagen, horen en zien we wellicht de gevolgen, welke nieuwe vogelsoorten zijn komen aanwaaien, en over een tijdje welke nieuwe insecten en wantsen er in de Natuurtuin te ontdekken zijn, dank zij de voorjaarsstormen. Vandaag een allerlei uitgave met aanvullingen op eerdere ontdekkingsberichten.

haft larve
haft larve
haft onbekend
haft onbekend

Vorige week kwam deze Haft (L) tijdens een schepnetsessie boven water. Deze week werd de soortnaam bekend het is de Gewone tweevleugel Cloeon dipterum (Linnaeus, 1761) Veruit de algemeenste haft in sloten, vijvers en langzaam stromende wateren. Leeft als nimfe tussen waterplanten en oevervegetatie. De soort Cloeon simile is schaarser en leeft in de mooiere slootjes en duinplassen in water wat niet zwaar door voedings-stoffen is belast. Cloeon dipterum kan daar juist zeer goed tegen. Haften hebben ook een stadium tussen larve (eigenlijk nimf) en volwassen, namelijk het subimago. Deze zijn te herkennen aan de ondoorzichtige vleugels.

De mannetjes en vrouwtjes zijn heel makkelijk uit elkaar te houden. De mannetjes hebben 'turbo-ogen'. Het achterlijf is deels wijnrood en de voorpoten zijn verlengd. De vrouwtjes hebben een opvallend bruine gekleurde rand langs de vleugels. (Bron en foto (r) waarneming.nl).

Kokerworm onbekend
Kokerworm onbekend

Vorige week verteld over een Kokerwormhuisje opgebouwd uit deeltjesvan een rietstengel. Deze week nog een andere Kokerworm soort, deze Kokerworm komt uit de ‘natuurlijke poel’ (L) heeft zijn ‘huisje’ hoofdzakelijk samengesteld uit grasdeeltjes kwam meerdere exemplaren tegen tijdens het scheppen.

Groot hoefblad (Petasites hybridus)
Groot hoefblad (Petasites hybridus)

Op de terugweg langs het Wilhelminakanaal zag ik dit jaar voor het eerst de bloei van het Groot hoefblad, Petasites hybridus (L.) "G.Gaertn., B.Mey. & Scherb." Vroeg in de lente komen uit de wortelstokken de bloeiwijzen tevoorschijn. Het is een overjarige plantensoort en net als Klein hoefblad een soort waarvan de bloeiwijzen eerder verschijnen dan de bladeren.

De grote bladeren komen in opgerolde toestand uit de wortelstokken te voorschijn en ontvouwen zich dan. Dit begint aan het eind van de bloeiperiode. Ze groeien uit tot rabarberachtige afmetingen met geribde stelen van wel 1 m lengte en enorme bladoppervlakken tot wel een halve meter groot. In het najaar sterven de bovengrondse delen van deze overblijvende plantensoort af. De komende week maar eens zoeken -in en rondom de Natuurtuin- naar het Groothoefblad.

Tot de volgende ‘natuurontdekkingen’ vanuit de Natuurtuin ‘De Robbert’

Met ‘gevederde’ groet, Will van Berkel

Boeiende waterdiertjes in Natuurtuin De Robbert

Vanmorgen (2020-02-15), wanneer ik de wijk uit fiets richting ’De Robbert’ hoor ik de Vink regelmatig repeterend met zijn ‘vinkenslag’. Van de vinkenslag zijn veel varianten bekend. In elke streek van Europa klinkt de vink iets anders, maar toch blijft de algemene structuur ongeveer dezelfde, met de dalende notenreeksen. De eerste Vinken zingen al vanaf februari, maar het hoogtepunt ligt in mei en juni. Halve wege op mijn route hoor ik langs het Wilhelminakanaal vele vogels zingen o.a. Kool- en Pimpelmees, Boomklever, Roodborst, Boomkruiper en de verschillende kraaiachtigen. Als ik mijn fiets parkeer nabij de werkschuur, loop ik samen met Stan een rondje door de Natuurtuin. Wanneer we bij de onlangs geknotte wilgen komen zien we dat door het vele gevallen regenwater het voetpad -richting het hoger gelegen bosje- onbegaanbaar is. Op het terrein rondom de grote poel zijn de overstromingsplassen nog groter geworden, en nog -las ik afgelopen week in een bericht- dat het grondwaterpeil niet voldoende is aangevuld ?

Vandaag nog maar een schepnetsessie zoeken naar niet ‘algemene’ soorten in het water van de aanwezige poelen. Het eerste diertje in de ‘witte’slootjesbak is een slakje met een bijna doorzichtig glas huisje, zelf ook nooit eerder opgemerkt. Mijn ogen staan op steeltjes -net zoals het slakje zelf- als ik het van dichtbij bekijk, ‘klik’ een foto en plaats deze op waarneming. ’s Avonds het bericht en goedkeuring dat het gaat om:

Doorschijnende glasslak (Vitrina pellucida)
Doorschijnende glasslak (Vitrina pellucida)
Doorschijnende glasslak (Vitrina pellucida)
Doorschijnende glasslak (Vitrina pellucida)

De doorschijnende glasslak (Vitrina pellucida) is een slakkensoort uit de familie van de Vitrinidae. De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1774 door O.F. Muller.

Herkenning:

Huisje tot 6 x 4 mm. Glasachtig groen, geheel doorschijnend. Uiterst dunschalig , fragiel, langgerekt eivormig met tot minder dan 3 snel in grootte toenemende, windingen. De laatste winding is oorvormig verbreed en omvat bijna de helft van de totale breedte. De navel is zeer nauw, de mondopening dun, scherp of meer vliezig, niet verdikt. De sculptuur bestaat alleen uit fijnere groeilijnen. Het dier kan zich, anders dan bij veel andere soorten uit deze familie, nog vrijwel geheel in het schelpje terugtrekken. Het lichaam lijkt op dat van een naaktslak, is lichtgrijs of soms donkerder, de kop en koptentakels zijn zwart. Het dier is in verhouding tot Phenacolimax major altijd kleiner. De mantel heeft een smal, lobvormig uitsteeksel (mantelslip) dat tot aan, maar niet over, de beginwindingen van de schelp ligt.

Let op! Te verwarren met: Grote glasslak Phenacolimax major

Veel meer dan bovenstaande info die te vinden is op de Anemoon verspreidingsatlas Weekdieren, is er -tot nu toe- over dit slakje (nog) niet te vinden, wordt vervolgd.

 

Kokerworm onbekend
Kokerworm onbekend
Vlokreeft onbekend
Vlokreeft onbekend

Deze opmerkelijke waterinsecten kwamen ook naar boven bij het waterdiertjes onderzoek. Kokerwormen bouwen huisjes waarin ze beschermd kunnen leven. Uit allerlei plantaardig en sediment materiaal stellen de verschillende soorten op eigen wijze hun kokertjes samen. Zelfs slakkenhuisjes gebruiken ze. Deze week weer een andere vlokreeftsoort geschept. Onlangs een Amerikaanse vlokreeft, Crangonyx pseudogracilis (Bousfield, 1958) vast gesteld en goedgekeurd en dat allemaal leeft in de Natuurtuin. Naast de vlokreeft (rechtsonder) zie je ook een roeipootkreeftje, Cyclops vrouwtje met twee ei-zakjes.

Haften (of Eendagsvliegen) zijn fragiele insecten uit de insectenorde Ephemeroptera. Ze behoren tot de oudste nog levende gevleugelde insectensoorten en vliegen al miljoenen jaren op de aarde rond. Ze leven het grootste deel van hun leven onder water maar zodra ze uit het water komen zijn ze letterlijk ten dode opgeschreven want ze kunnen in dat stadium niet meer eten. Het volwassen stadium heeft enkel de voortplanting als doel en ze leven daarom slechts enkele uren tot enkele dagen. Hier hebben ze hun naam ‘Eendagsvliegen’ aan te danken.

Haft larve
Haft larve

Wereldwijd komen er ongeveer 2000 soorten voor, in Midden- en Noordwest Europa zo’n 70 en in Nederland vinden we zo’n 40 soorten. Ze zijn meestal in grote getale vlak bij water te vinden. Erg groot hoeft dat water niet te zijn, een kleine vijver is al voldoende voor de aanwezigheid van dit tere insect. (Bron: IVN Gooi en Omstreken)

Tot de volgende ‘natuurontdekkingen’ vanuit de Natuurtuin ‘De Robbert’

Met ‘gevederde’ groet, Will van Berkel

SPECTUCULAIRE 'SCHORPIOEN' in Natuurtuin De Robbert

8 februari 2020: Het is LENTE denk ik bij me zelf, als ik de vele groepen Sneeuwklokjes en paarse Krokusjes in bloei zie staan -onder de kale begroeiing- langs het toegangspad naar ‘De Robbert’. Ook in de Natuurtuin staan groepjes Sneeuwklokjes klaar om hun bloemenpracht in de voorjaars zon tentoon te spreiden.

Geïnspireerd door het doorkomende zonnetje, de vogelzang rondom en boven me, van de Roodborst, Boomkruiper en het geluid van de fietsband oppompende Koolmees. Vandaag ga ik het bodemleven onderzoeken op naar insecten?

Mijn gereedschap bij het zoeken: een tuinharkje, de ‘witte slootjesbak’ en een fototoestel met macrolens. De ‘harkjes’ methode werkt perfect -onder/nabij een boomstam of struik- dor blad, grassen en mossen verzamelen dmv op harken en in de bak uitstrooiende, even wachten totdat de diertjes weer gaan bewegen, dan speuren en zoeken.

Gisterenmorgen kwam ik dit spectaculaire beestje tegen ! geen insect maar een Spinachtige.

pseudoschorpioen (Pseudoscorpionida)
pseudoschorpioen (Pseudoscorpionida)
pseudoschorpioen (Pseudoscorpionida)
pseudoschorpioen (Pseudoscorpionida)

Het is een minuscuul beestje (ca. 3-5mm) dat eigenlijk tot de spinachtigen hoort, dus niet tot de insecten. Maar als je hem door een loepje bekijkt, ziet hij er wel spectaculair uit!’. 

Deze bovenstaande soort, die het Mosschorpioentje (Neobisium spec.) wordt genoemd. De meeste pseudoschorpioentjes in ons land behoren tot het geslacht Neobisium, in het Nederlands Mosschorpioentjes genaamd. De afzonderlijke soorten zijn alleen met de hulp van een microscoop uit elkaar te houden. De meeste Mosschorpioentjes leven onder schors en stenen of in mos. Ze zijn donkerbruin tot bijna zwart (vooral de mannetjes) met roodbruine scharen. Ze leven van heel kleine diertjes: springstaartjes, bladluizen, stofluizen e.d.

Bastaardschorpioenen vormen een orde van ongewervelde dieren die behoren tot de klasse der spinachtigen. Er zijn bijna 3400 soorten bekend, die over vrijwel de gehele wereld voorkomen. Bastaardschorpioenen leiden een verborgen bestaan omdat ze zo klein zijn en zelden in grote aantallen worden aangetroffen. (zie voor meer info Wikipedia).

Een van de wantsensoorten die ik tegen kom is de Berkensmalsnuit (Kleidocerys resedae). (Panzer, 1797).

Berkensmalsnuit (Kleidocerys resedae)
Berkensmalsnuit (Kleidocerys resedae)

Berkensmalsnuit (Kleidocerys resedae )(Panzer, 1797)

De bodemwantsen (Lygaeidae) leven vooral op de bodem van zaden (niet alle soorten) en hebben vaak wat sombere kleuren (grijs, zwart, bruintinten). Een uitzondering zijn de kleurige ridderwantsen uit de subfamilie Lygaeinae. Er zijn in Nederland tien subfamilies. Henry (1997) heeft een indeling gemaakt, waarin de familie verheven is tot de superfamilie Lygaeidea en veel subfamilies tot families (Vooral in Amerika veel gebruikt).

Onderfamilie Ischnorhynchinae  Smalsnuitbodemwantsen.

Er zijn drie Kleidocerys -soorten (Smalsnuiten) in de Benelux en ze lijken allemaal sterk op elkaar. Geef bij deze wantsen zomogelijk behalve een foto dus ook altijd de exacte afmeting door en de plant waarop de wants gevonden is.

 

Herkenning:

  • 4.5-6 mm.

  • Langvleugelig (macropteer).

  • Een zwart, verdikt laatste antennesegment.

  • Een bruin, fraai getekend wantsje met voorvleugels, die voor een groot deel doorzichtig zijn.

  • De soorten uit dit genus maken een hoorbaar geluid door met een kammetje op de onderkant van een ader in de achtervleugel over een richel op de metathorax te wrijven.

Valse bruine kortsprietwants (Agnocoris rubicundus)
Valse bruine kortsprietwants (Agnocoris rubicundus)

Valse bruine kortsprietwants Agnocoris rubicundus (Fallén, 1807)

Familie Miridae - blindwantsen. Een opvallende eigenschap van blindwantsen is het ontbreken van ocelli. Puntogen, waarvan veel wantsen (niet alle) er twee of drie op de kop hebben. (vandaar de naam blindwants)

Onderfamilie Mirinae. Tribus Mirini. Genus Agnocoris. (Op Waarneming.nl twee soorten, die zeer veel op elkaar lijken).

Even later zie ik deze wants tussen het dorre materiaal zitten 2. Valse bruine kortsprietwants Agnocoris rubicundus (Fallén, 1807). Deze bijzondere vondst is nog niet gevalideerd maar de indicatie app geeft deze bovenstaande soortnaam.

Herkenning:

  • 4,4-5 mm.
  • Langvleugelig (macropteer).
  • Korte geelachtig bruine antennes. Antennesegement 2 is ongeveer net zo lang als de breedte van de kop.
  • Een okergele tot roodachtige wants met een fijne lichte beharing.
  • Het schildje (scutellum) is bruinachtig met vaak een geelachtige punt. Het halsschild (pronotum) is okergeel tot roodachtig. Over het halsschild en schildje loopt een geelachtige middenlijn.
  • Het membraan (doorzichtig deel v.d. voorvleugels) is rookbruin met geelachtige aders.
  • Geelachtige poten. De dijen met distaal twee bruine ringen.

Gelijkende soorten: Agnocoris rubicundus, lijkt zeer veel op de in Nederland heel zeldzame Agnocoris reclairei. Zonder genitaalonderzoek van de mannetjes niet van elkaar te onderscheiden.

Voorkomen: in Nederland zeer zeldzaam.(enkele waarnemingen in het zuidoosten). Holarctisch: Europa, Noord-Afrika, Azie en Noord-Amerika (Kerzhner & Josifov 1999, Aukema et al. 2013).

Biotoop: houtwallen, wilgenstruwelen.

Tot de volgende ‘natuurontdekkingen’ in de Natuurtuin ‘De Robbert’,

 Met ‘gevederde’ groet, Will van Berkel

Voorjaars’trekjes’ -3 in Natuurtuin De Robbert

1 februari 2020: Wanneer ik vanmorgen vanaf de straat -over het voetpad fiets- het glibberige bebladerde bospad op richting de Natuurtuin, bemerk ik lijfelijk dat het glad is. Door de vele regen van afgelopen dagen blijft de het water langer op het pad staan, mede door de lemige ondergrond. Lopend door de toegangspoort hoor en ik zie ik de Roodborst ook de Grote bonte specht laat zich van ver horen, door zijn geroffel op een oude Eikentak. De te hoge winter temperatuur brengt de natuur in een extra versnelling.

Als de regen voorbij is loop ik naar de zuidelijke natuurlijke plas. Samen met Stan zetten we het nieuwe campingtafeltje op, dat dienst doet als werktafel ivm onderzoek. Zo kunnen we onze spullen kwijt en werken we op zithoogte, wat het fotograferen van insecten gemakkelijker maakt. Als ik de eerste vangst uitschut in de grote ‘witte’slootjesbak zwemt er een klein roofkevertje tussen de vele Gewone zoetwaterpissebedden (Asellus aquaticus).

Moeraswaterroofkevertje (Hydroporus palustris)
Moeraswaterroofkevertje (Hydroporus palustris)

Moeraswaterroofkevertje Hydroporus palustris (Linnaeus, 1760)

 

Het moeraswaterroofkevertje (Hydroporus palustris) is een keversoort uit de familie waterroofkevers (Dytiscidae). De wetenschappelijke naam van de soort is voor het eerst geldig gepubliceerd in 1761 door Linnaeus. 

Dwergbootsmannetje (Plea minutissima)
Dwergbootsmannetje (Plea minutissima)

Dwergbootsmannetje Plea minutissima (Leach, 1817)

Familie van kleine waterwantsen met wereldwijd ongeveer veertig soorten (de meeste in de Tropen) in drie genera, waarvan in Nederland en Belgie een soort. Ze zijn roofzuchtig.

Herkenning:

  • 2-3 mm.
  • Langvleugelig (macropteer), achtervleugels meestal verkort, waardoor die wantsen niet kunnen vliegen.
  • Lichaam hoogstens twee keer zo lang als breed. Voorkant stomp, achterkant bootvormig naar een punt.
  • Witachtig of grijsachtig. Een bruine lengtelijn tussen de ogen.
  • Halsschild en voorvleugels diep gepuncteerd. Het schildje minder gepuncteerd en meer geelachtig. Soms met een vage, donkere, schuine vlek op het eind van de voorvleugels (variabel). Onderkant van het lichaam is zwart.
  • Geelachtige poten

Voorkomen: In Nederland algemeen. Europa, Noord-Afrika en Centraal- en Noord-Azie (Polhemus 1995).

Ontwikkeling: Een generatie per jaar.

Biotoop: Licht zure tot enigszins basische wateren met rijke plantengroei (ook met een krooslaag).

Overwintering: Als volwassen wants op de bodem van hun habitat . __ Ze schakelen dan over op plastronademhaling (Tussen de haartjes wordt een dun luchtlaagje vastgehouden, dat in verbinding staat met de stigmata. De verbruikte zuurstof wordt aangevuld door de in het water opgeloste zuurstof, terwijl de fijne haartjes rechtstreeks verlies van zuurstof verhinderen). Normaal gebruiken ze een luchtbel.

Voedsel: Zoofaag. Kleine dieren als watervlooien (Cladocera) en muskietenlarven. Voor hun grootte zijn het redelijk goede zwemmers en jagen ze op prooien als ze dicht genoeg in de buurt komen.

(Bron: waarneming.nl)

Rode Watermijt (Limnochares aquatica)
Rode Watermijt (Limnochares aquatica)

Dat ‘valt mijn oog’ op een klein ca. 1 -1,5 mm rood bolletje is het de

Rode Watermijt (Limnochares aquatica) ? In 2000 werd de naamlijst van de Nederlandse watermijten gepubliceerd. Hierin waren 234 soorten opgenomen. Daarna is door onderzoek veel nieuwe informatie bekend geworden. Hierdoor werd een update van de lijst noodzakelijk. In 2014 is een aanvulling op de bestaande namenlijst opgesteld Op deze nieuwe lijst is de naamgeving op diverse punten aangepast en zijn vele soorten toegevoegd. Daarnaast hebben vele nieuwe vondsten geleid tot een uitbreiding van het aantal soorten watermijten in Nederland. Het soortenaantal is nu met circa 10% gegroeid tot 259 soorten.

Er is -voor in de toekomst- nog veel te onderzoeken, en dat geldt ook voor de Natuurtuin ‘De Robbert’.

Tot de volgende keer, met ‘gevederde’ Groet, Will